Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Middelnederlandsch

betekenis & definitie

De Mnl. taal bestond al vroeg, maar werd eerst slechts gesproken, zelden als schrijftaal gebezigd. Als geschreven en in oude documenten bewaarde taal verschijnt zij ca. 1100. Sindsdien bewijzen haar bestaan o.a. de Oud-Gentsche namen, het Herbarium van Koningsbergen, en vele benamingen, die, moeilijk te vertalen zijnde, duidelijkheidshalve onvertaald in Lat. stukken ingelascht werden.

Vóór 1240 hebben zeker letterkundige proza- en dichtwerken bestaan. Vonnissen, lijkredenen, vocabularia en →gesprekboekjes uit de jaren 1100-1240 zijn zeker verloren gegaan. De meeste officieele bescheiden (keuren, costumen, stadsrekeningen) zijn tot ong. 1240 in het Latijn gesteld.

Van dit tijdstip af wordt het M. vooral in het Zuiden door dichters en prozaschrijvers, door kanselarijen en stadsdiensten meer en meer gebruikt. Doch slechts weinig Mnl. letterkundige werken zijn in hun oorspr. vorm overgeleverd. De Reinaert bijv., de Eneit, Maerlants werken zijn afschriften van oorspr. teksten, die door copiïsten, wat althans den vorm betreft, gewijzigd werden en dus voor taalkundige doeleinden weinig waarde hebben.

Alleen de taalgeographie wordt er bij gebaat, doordat de copiïst soms een moeilijk of minder bekend woord verving door een in zijn eigen dialect gebruikten term (→Copiïsten). Men is dus voor de Mnl. taalstudie op de talrijke oorspr. stukken van niet litterairen aard tot ca. 1540 aangewezen.Er bestond nooit een Mnl. „koinè”, omdat toen geen enkel bloeiend hertogdom, graafschap of centrum de hegemonie op taalgebied bezat. De taal der litteraire stukken bijv. van Maerlant vertoont een betrekkelijk algemeen karakter; doch de taal, welke in de school werd aangeleerd, in brieven, private akten en rekeningen en vooral op de straat werd gebruikt, was sterk dialectisch gekleurd, ja heeft nog een groote overeenkomst met de huidige gewesttaal. Zelfs in de meest corrupte handschriften onderscheidt men in de M.E. een Vlaamsch hoofddialect (Fransch-, West-, Oost- en Zeeuwsch-Vlaamsch), een Brabantsch hoofddialect (Noord-, Zuid-, West- en Oost-Brabantsch), een Limburgsch hoofddialect (West- en Oost-Limburgsch), een Geldersch, een Drentsch, een Groningsch, een Utrechtsch, een Hollandsch en een Zeeuwsch dialect.

Vreemde talen hebben op het M. invloed gehad. Fransche invloed bestond in persoons- en plaatsnamen in Fransch-, West- en Oost-Vlaanderen tot ca. 1240, wordt merkbaarder van 1260 tot 1325 in Fransch- en West-Vlaanderen. Zelfs de niet-litteraire taal in enkele Fransch- en West-Vlaamsche steden krioelt van Fr. termen. In Brabant en Limburg en vooral in Noord-Nederland was die invloed immer oppervlakkiger, terwijl onder de Bourgondische vorsten in de officieele stukken, en zelfs in litteraire teksten opnieuw vele basterdwoorden voorkomen. Friesche invloed is waar te nemen vooral in de 12e, 13e en 14e eeuw in Mnl. teksten uit Noord-Holland, Zeeland en West-Vlaanderen, bijv. tusken, âsen (hoozen), ê of ee naast â of ae (water) enz. (→Ingwaeonismen). Daarentegen werden bij Dirc Potter, Dirc van Delft, in het gedicht Van Vrouwen ende van Minne (uitg.

Verwijs), in Oudvlaemsche Liederen (uitg. Carton) met opzet Duitsche woorden en vormen ingelascht.

De studie der Mnl. taal, die zoo snel vordert als de uitgave van Mnl. teksten, zal eerst op vaste gronden bouwen, als men over den wezenlijken toestand van de moderne dialecten en nadien van de 17e-eeuwsche gewestspraken voldoende zal ingelicht zijn. Het Mnl. Woordenboek van Verwijs en Verdam (9 dln.), hoe volledig ook op het einde, kon in het begin onmogelijk excerpeeren wat sedertdien verschenen is; het heeft vaak uit afgeschreven teksten geput, die voor taalstudie waardeloos zijn. In een Bijvoegsel tracht dr. W. de Vreese de door Verdam geciteerde en gebruikte bouwstoffen te situeeren en te dagteekenen.

Lit.: De Vooys, Gesch. v. d. Ned. taal (1931, 26-35); J. Jacobs, de Mnl. schrijf- en spreektaal, in Versl. en Meded. der Kon. VI. Acad. (Febr.-April 1922); id., de Westvlaamsche spreek- en schrijftaal vóór 1250 (ibidem Sept. 1928); id., De klankleer v. d. Middelvlaamsche dialecten (1911); id., Het Westvlaamsch (blz. 2915); J.Mansion, Oud-Gentsche Naamkunde (1924). Jacobs.

< >