1° Eduard, Duitsch historicus; broer van 6°. *25 Jan. 1855 te Hamburg, ✝ 31 Aug. 1930 te Berlijn. Prof. te Leipzig, Breslau, Halle en Berlijn (sinds 1902). Zijn hoofdwerk: Geschichte des Altertums (5 dln. 1884 vlg.), is een der beste werken op dat gebied.
De Oriënt en speciaal Egypte hadden zijn voorliefde; de Egypt. chronologie kreeg door hem een vaste basis. M. is een voorstander van de theorie: de staat is primair, het individu als zoodanig secundair.Lit.: V. Ehrenberg, E. M., in Hist. Zeitschr. (143, afl. 3, 1931).
Zr. Agnes.
2° Hans, Duitsch reiziger en geograaf. * 22 Maart 1858 te Hildburghausen, ✝ 5 Juli 1929 te Leipzig. Studeerde natuurwetenschappen en trad daarna in de uitgeversmaatschappij van zijn vader (1884). In de tachtiger jaren ondernam M. een wereldreis; verbleef in 1886 in Zuid-Afrika; besteeg driemaal den Kilima Ndzjaro, waarvan hij den top met Purtscheller 6 Oct. 1889 bereikte. In 1914 werd M. prof. in de koloniale geographie te Leipzig.
Werken: Eine Weltreise (1885); Zum Schneedom des Kilima Ndscharo (1888); Die Insel Teneriffe (1896); Der Kilima Ndscharo (1900); Das deutsche Kolonialreich (2 dln. 1909-10); Die Barundi (1916); Niederl. Ostindien (1922); Hochtouren in trop. Amerika (1925).
Lit.: H. Schmitthenner, H. M. (in Geogr. Ztschr., 1930).
v. Velthoven.
3° Heinrich August Wilhelm, Prot. exegeet. * 10 Jan. 1800 te Gotha, ✝ 21 Juni 1878 te Hannover. Zijn meest bekend werk is een commentaar op het N. T., in samenwerking met andere exegeten uitgegeven. Hij zelf heeft het grootste gedeelte behandeld en de nieuwe uitgaven voortdurend verbeterd. Het heeft veel invloed uitgeoefend op de exegese. Tot in den laatsten tijd is het telkens opnieuw uitgegeven, ofschoon het nu een geheele nieuwe uitgave geworden is.
Werk o.a.: Kritisch exegetisch Komm. über das N.T.
C. Smits.
4° Julius Lothar, Duitsch scheikundige. * 19 Aug. 1830 te Varel (Oldenburg), ✝ 11 April 1895 te Tübingen. Prof. in de natuurwetenschappelijke vakken te Neustadt-Eberswalde (1866-’68), te Karlsruhe (1868-’76) en daarna in Tübingen. Het experimenteele werk van M. ligt over vele onderdeden van de chemie verspreid. Beroemd is hij geworden door zijn in 1869 verschenen arbeid over „Die Natur der chemischen Elemente als Funktion ihrer Atomgewichte”, waarin hij evenals ➝ Mendelejew een ➝ periodiek systeem voor de elementen uitwerkte.
Lit.: Bugge, Das Buch der Grossen Chemiker (II).
Hoogeveen.
5° Konrad Ferdinand, Zwitsersch-Duitsch romanschrijver, novellist en balladendichter. * 12 Oct. 1825 te Zürich, ✝ 28 Nov. 1898 te Kilchberg bij Zürich. Stamde uit een vermogend geslacht; hoewel door een begaafde moeder, bij vroegen dood van den vader, opgevoed, kende hij een moeilijke ontwikkeling en moest eenigen tijd geïnterneerd worden. Reisde in Frankrijk en Italië en deed er de half-Romaansche vorming op, die zijn zin voor stijlverfijning en zijn uitgesproken voorkeur voor de cultuur der Renaissance verklaart. De oorlog van 1870 deed hem dan bepaald zijn Germaanschen aard betuigen (Huttens letzte Tage, 1871). In 1873 begon hij met Das Amulett de reeks zijner heerlijke novellen, in 1874 met Jürg Jenatsch zijn machtige historische romans.
Van M.’s gedichten geniet de moderne lezer beter de natuurlyriek dan de talrijker balladen; de kunstige verbinding zijner verzen tot een gesloten lyrische verzameling (Gedichte, 1882) werd zeer opgemerkt. Het individualisme van den Renaissance-mensch maakt, dat M. in zijn romans en novellen beter het heerschende karakter uitbeeldt dan massabewegingen en lotgevallen van een volksgemeenschap. Zijn ongemeen klare en beeldende stijl, de uitgezuiverde smaak waarmede hij de werkelijkheid steeds zoekt te idealiseeren, maken zijn romans en novellen (o.a. Der Heilige, 1880; Die Leiden eines Knaben, 1883; Die Versuchung des Pescara, 1887, e.a.) tot klassieke modellen der moderne verhaalkunst. Hij neemt vaak zijn toevlucht tot de techniek der raamvertelling. De anti-Katholieke strekking maakt van de meeste werken streng te reserveeren lectuur.
Uitg.: d. Cysarz e.a. (4 dln. Leipzig 1926).
Lit: A. Frey, C. F. M. (Stuttgart 31919); A. Langmesser, C. F.
M. (Berlijn 1905); F. F. Baumgarten, C. F. M. (München 21920); W. Brecht, C.
F. M. und das Kunstwerk seiner Gedichtsammlung (Weenen 1918); E. Everth, C. F. M. (Dresden 1924); H. Maync, C.
F. M. (Frauenfeld 1925); W. Linden, Wandlungen der Gedichte C. F. M.s (1935).
Baur.
6° Kuno, Keltisch geleerde; broer van 1°. * 20 Dec. 1858 te Hamburg, ✝ 11 Oct. 1911 te Leipzig. In 1884 lector in Duitsch aan de univ. van Liverpool; 1911 prof. aldaar. M. schreef meer dan 300 boeken en art. over de Kelt. philologie. Tezamen met L. Stern stichter van het Zeitschrift für celtische Philologie (1896); Archiv für celtische Lexicographie (1900). Specialist op het gebied der oud-Iersche metra en lexicographie.
Lit.: J. Vendryes, K. Meyer (in Revue celtique, XXXVII 1919); R. I. Best, Bibliography of the public, of K. M. (in Zeitschr. f. celtische Philologie, XV 1925, 1-65).
O Briain.
7° Lucas, Boerengeneraal en -politicus. * 1848 in den Oranje-Vrijstaat, ✝ 8 Aug. 1902 te Brussel. Trok in 1865 naar de Transvaal, nam deel aan den Eersten Vrijheidsoorlog (1881); stichtte de Nieuwe Republiek (1884), die in 1887 als district Vrijheid ingelijfd werd bij de Z. Afr. Republiek; werd in 1894 lid en daama voorzitter van den Volksraad; nam als commandant deel aan den Tweeden Vrijheidsoorlog (1899-1902), waarin hij zich onderscheidde bij het beleg van Ladysmith en vertrok na de vredessluiting naar Europa.
Besselaar.
8° Richard Moritz, Duitsch litterair-historicus, opvolger van E. Schmidt aan de univ. te Berlijn. * 5 Juli 1860 te Berlijn, ✝ 8 Oct. 1914 aldaar.
Voorn. werken: Die altgermanische Poesie nach ihren formelhaften Elementen (1889); Goethe (3 dln. 1894); Die deutsche Lit. (2 dln. 1900-1917); Gestalten und Probleme (1905); Deutsche Stilistik (1906); Die Weltliteratur im 19en Jahrh. (1913).
9° Theodor, Zwits. Jezuïet, rechtsphilosoof. * 4 Maart 1821 te Bünzen (Aargau), ✝ 4 Febr. 1913 te Exaten (Limburg). Hij ontwikkelde een rechts-, maatschappij- en staatstheorie op scholastisch-ethischen grondslag.
Hoofdwerk: Institutiones iuris naturalis seu philosophiae moralis universae secundum principia S. Thomae Aq. ad usum scholarum.
10° Viktor, Duitsch scheikundige. * 8 Sept. 1848 te Berlijn, ✝ 8 Aug. 1897 te Heidelberg. Prof. te Stuttgart, Zürich, Göttingen en Heidelberg. M. was een der meest succesvolle onderzoekers op het einde der 19e eeuw. Vele nieuwe verbindingen werden door hem gemaakt. Zijn onderzoekingen over nitro- en nitrosoverbindingen, over de substitutie in de benzolkem, de ontdekking van het thiopheen in technische benzol en zijn methode voor het bepalen van de ➝ dampdichtheid van organische verbindingen, die nog steeds wordt toegepast, hebben zijn roem gevestigd. Ernstige zenuwstoringen verzwaarden zijn laatste levensjaren, welke door zelfmoord beëindigd werden.
Lit: Bugge, Das Buch der Grossen Chemiker (II).
Hoogeveen.