1° Angelus, Lat. voor Engel de Merle, kettersch priester. * Ca. 1482 te Brielle, ✝ 27 Juli 1557 op weg naar den brandstapel. Licentiaat in de theologie aan de Sorbonne te Parijs, pastoor te Heenvliet bij Brielle vanaf 1532. Wegens zijn Luthersch-reformatorische ideeën, die met het klimmen der jaren meer gematigd werden, werd hij gevangen genomen.
De inquisiteur Sonnius wordt ten onrechte beschuldigd van opzettelijk uitstel van het proces. M. herriep wel zijn dwalingen, maar werd ter dood veroordeeld, toen bleek, dat hij ze niet had verloochend.Lit.: P. Merula (achterneef), Historia tragica (1604); W. Moll, A. M. (1851); J. Hoog, De Verantwoording v. A. M. (1897); vgl. A. Hensen in De Katholiek (CI) en Th. Goossens in Hist. Tijdschr. (I 1922). Wachters.
2° Paulus, Ned. rechtsgeleerde, tevens historicus en philoloog. * 1558, ✝ 1607. Na studies te Leiden en in het buitenland (o.a. te Orleans en te Bourges) werd hij advocaat bij het Hof van Holland (1587). Later hoogleeraar te Leiden (geschiedenis). M. is vooral bekend als schrijver van „Manier van procedeeren in de provintiën van Holland, Zeeland ende West-Vriesland, belangende civiele zaaken” (1592). P. M. is een achterneef van 1°.
Hermesdorf.
3° Tarquinio, componist en organist. Bekleedde vsch. organistplaatsen, was o.a. 1624 hoforganist te Warschau; in 1652 dirigent van den dom te Cremona. Belangrijk door zijn instrumentale en kerkelijke werken.
Werken: motetten, madrigalen, missen, psalmen, canzonen en sonaten.
Lit.: vgl. Riemann, Alte Kammermusik.