Bekend toovenaar uit de ➝ Arthurromans. Hij komt het eerst voor in het zevende boek, Prophetia Merlini, van Geoffrey von Monmouth’s Historia regum Britonum (1137), als zoon van een duivel (incubus) met een koningsdochter; door koning Vortigern tot offer bestemd, kan hij zich redden en weet Vortigern’s zoon Uther Pendragon met Igerne te verbinden, waaruit Arthur geboren wordt, dien M. tot zijn kroning beschermt. In de aan G. v.
Monmouth ’s eveneens toegeschreven Vita Merlini (1148) verschijnt M. met de trekken van den wilden Keltischen woudmensch Lailoken, in wien men den bard Myrdian wil zien; doch de aan dezen toegeschreven acht gedichten zijn, met een enkele uitzondering, alle jonger. Aan het einde der 12e eeuw zong Walter de Clusa reeds van een De Merlino et Marcolpho aan het hof der graven van Wijnen. Robert van Borron (einde 12e eeuw) verbond M. met de legende van Joseph van Arimathea en Percival; waaruit hij in de Europ. literaturen bekend werd.
Zoo in het Mnl. door J. van Maerlant. Zoo ook in het Midden-Engelsch. Thomas Malory neemt hem op in zijn Morte Arthur (1470), vanwaar Tennyson het onderwerp nog behandelt in zijn Idylls of the King.
In het Duitsch is hij bekend uit het Buch der Abenteuer van Ulrich Fuctrer, die een gedicht van Albrecht von Scharfenburg navertelt. Verder in vele volksboeken.
In de 19e eeuw leeft hij nog in de Duitsche literatuur op, bij Dor.
Schlegel (1804), in het drama van Immermann, bij W. Müller von Köningswinter (1871), bij J. G.
Fischer (1877) en in drama’s van Max Kirckstein, G. Renner, Ed. Stucken, Richard von Kralik, tot bij Fr. von der Trenck (1926).Lit.: San Marte, Die Sagen v. M. (1853); F. Panzer, U. Fuetrer (1902); J. D. Bruce, The evolution of the Arthurian romance (21928); W.
Holzamer, Merlindichtungen (1900-’01); F. Schiprowski, Der Zauberer M. in der dt. Dichtung (1933).
Uitg.: van v. Maerlant, door J. van Vloten (1880-’82; besproken en verbeterd door J. Te Winkel, Tschr. Ned. Taaien Letterk., 1881).
V. Mierlo.