Oorspr. een volksdans uit Poitou, in langzame ¾ maat. Deze open paardans kreeg den naam m. naar zijn sierlijke kleine passen (pas menu). Als gezelschapsdans vormde het m. met de courante als voordans het klassieke paar.
In de 17e eeuw werd het m. hofdans, ingevoerd door Lodewijk XIV, die het in 1653 voor het eerst aan zijn hof danste. Van dien tijd af bleef het m. in hoogen bloei tot aan de Fransche Revolutie. In 1889 beleefde het m. een kunstmatigen bloei, die een tiental jaren aanhield.
Het m. is sierlijk en voornaam in pas en houding. Met zijn ontelbare reverences en buigingen representeert het in hoofschen vorm den ouden volkschen „werfdans”. Het figuur van het m., dat het paar al dansend aflegde, onderging vele veranderingen.
Iedere choreograaf van beteekenis bracht een eigen vorm (een 100-tal variaties). Zoo bestond het oorspr. uit een 8, vervolgens een S, later een 2 en ten slotte een Z (Pécour, ca. 1700). Ten slotte werden in 1892 door een groep Duitsche dansleeraren twee nieuwe vormen ingevoerd: m. à la Reine en m. de la cour.
Beschrijving van m. bij Klemm, Tanzkunst (blz. 105). Deze dansvorm heeft in de instrumentale muziek een belangrijke rol gespeeld; via de suite kwam het m. in de symphonie en sonate; later (bij Beethoven) trad het scherzo in zijn plaats.Terlingen-Lücker.