Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Menno Simonsz

betekenis & definitie

Geestelijke vader der Mennisten of → Doopsgezinden. * Jan. 1496 te Witmarsumâ™°31 Jan. 1561 te Wüstenfelde bij Lübeck. Waarschijnlijk gevormd bij de Minderbroeders te Bolsward. „Het is geschiet Anno 1524 mijns ouderdoms 28 jaren, dat ick my in mijns Vaders Dorp Pinningum genaemt in der Papen dienst begeven hadde”.

Misschien is hij 26 Maart 1524 priester gewijd om zeven jaar later pastoor te Witmarsum te worden. Onder invloed van Melchior → Hoffmann gaat hij twijfelen aan de leer omtrent H. Mis en H. Doopsel. Hij sluit zich aan bij de Melchiorieten en wordt vóór 1536 gedoopt door Obbe Filips. Daarna pas verlaat hij zijn pastoraat, wordt overtuigd chiliast, loochent de werkelijke menschwording van Christus, en wordt geestverwant van de Munsterschen, zonder evenwel te gelooven, dat Munster het nieuw-Jerusalem en Jan Beukelsz. de derde David was.

In het najaar van 1536 vlucht M. S., na door Obbe Filips tot „bisschop” gewijd te zijn, uit Witmarsum en zwerft in Ned. en nabij Emden. De excessen der Munsterschen heeft hij afgekeurd, al noemde hij deze menschen zijn „lieve broeders”. „Menno stoelde met de Munsterschen op den eenen (anabaptistischen) wortel, maar hij behoorde tot een andere schakeering, die der stille doopers” (Knappert). M. S. nam een gematigd standpunt in tegenover het toepassen van den ban (excommunicatie) en daaraan hebben de Doopersche kringen hun behoud te danken.

Werken: Dat Fundament der Christelijcker Leere door M. S. op dat alder correkste geschreven ende wtghegeven Anno 1539 ; Het gantsch duydtlyck bewijs tegens Jan van Leiden (1535).

Lit. : S. Cramer, Herzog’s Real Encyclopaedie (XII, s.v.); G. E. Frerichs, M.’s taal, in Doopsgez. Bijdr. (45e jg. 1905, 72-111); K. Vos, M.

S., in Tijdspiegel (1905, 95-99 en passim) ; M. van Rhijn, M. S., in Nieuwe Theol. Stud. (3e jg. 1920, 150-160); E. M. ten Cate, M. S., in Onze Eeuw (15e jg. II, 268-285); G.

E. Frerichs, Wanneer heeft M. voor het eerst van den bejaardendoop gehoord, in Doopsgez. Bijdr. (52e jg. 1912, 1-13); S. Cramer, M.'s leven, ibid. (54e jg. 1914, 1-29). Lammertse.

< >