Stad in het Arab. landschap Hidzjaz (Hedsjas), ca. 400 m boven de zee, gelegen temidden van onvruchtbare kalkgebergten, op den ouden karavaanweg van Aden naar de Middell. Zee. Ca. 70 000 inw.
De stad leeft in hoofdzaak van de vreemdelingen-industrie (kamers verhuren, gidsen, zegelringen, Mekkabalsem enz.). De bewoners zijn een mengelmoes van velerlei herkomst. Aan niet-Islamieten is de toegang tot de stad verboden; toch hebben sommigen M. kunnen bezichtigen, zooals L.
Bartema in 1508, Burckhardt in 1814 (Travels in Arabia, 1829), Burton in 1853 (Personal narr. of a pelgrimage, 1866), Maltzan 1860 (Meine Wallfahrt nach M., 1865); Snouck Hurgronje 1884-’85 (Mekka, 1888-’89). Alle verkeer gaat over Dzjidda. Tijdens de groote bedevaarten wordt er een jaarmarkt gehouden.
Sinds de 16e eeuw stond M. onder opperheerschappij van Turkije. In 1916 verklaarde de grootsjerif Hoesain zich onafhankelijk; in 1924 wilde hij de kaliefenwaardigheid verwerven, maar werd hij verdreven door den heerscher der Wahhabieten, Ibn Saoed. Heere.Reeds vóór den Islam had M. beteekenis niet alleen als centrum van den transitohandel tusschen Indië en de Middellandsche Zee, maar ook als godsdienstig middelpunt. De voorname kooplieden, behoorend tot den stam der Koraisjieten, in wier handen het bestuur der stad was, waren tevens beschermers van het heiligdom (➝ Kaaba), dat het doel was der jaarlijksche bedevaart, waaraan zoowel heidenen als Christenen deelnamen. Aanknoopende aan de traditie omtrent Abraham wist ➝ Mohammed tijdens zijn verblijf in Medina het Mekkaansche heiligdom in het middelpunt van zijn nieuwen godsdienst te plaatsen en door het gebod der pelgrimage daarheen, eens in het leven, voor iederen Moslim (➝ Hadzjdzj) bleef M. tot op heden het centrum van den Islam. Naast de Arab. bewoners, wier leven geheel op de bedevaart is ingesteld, vindt men er aanzienlijke kolonies van vreemde Mohammedanen, vooral van Indonesiërs, de zgn. Djawa, die zich veel met godsdienststudie bezig houden. Onder de Mekkagangers, wier aantal, in de drukke jaren tot 200 000 oploopend, nu belangrijk minder is, vormen die uit Ned.-Indië relatief het grootste contingent.
Dit verklaart den grooten invloed van de stroomingen in M. op het geestelijk leven van den Ned.-Indischen Islam. De materieele factoren der pelgrimage (hygiëne, verkeersmiddelen, veiligheid) zijn onder het bestuur van ➝ Ibn Saoed aanzienlijk verbeterd.
Lit.: H. Lammens, La Mecque (1924); C. Snouck Hurgronje, M. (1888); P. Zoetmulder, De stad van den Profeet (Xaveriana 80, 1930). Zoetmulder.
De groote vermoeienissen van de bedevaart, ondervoeding en de onhygiënische omstandigheden waarin de Mekka-gangers verkeeren, zijn oorzaak dat allerlei ziekten zich sneller dan ooit kunnen uitbreiden, waardoor het sterftecijfer onder hen zeer hoog is. Sedert de Pelgrim-ordonnantie van 1922 zijn de pelgrims uit Ned.-Indië verplicht zich vóór hun vertrek tegen pokken, cholera, typhus en dysenterie te laten inenten. Voor die uit het Noorden (Egypte) is het hygiënisch toezicht in handen van de Conseil Maritime et Quarantenaire d’Egypte en het Office International d’Hygiène Publique.
Zonder de godsdienstvrijheid te hinderen, kan van overheidswege echter weinig gedaan worden, alhoewel het merkwaardig is, dat eenige Mohammedaansch geregeerde landen (Perzië, Turkije) de Mekka-bedevaart voor hun onderdanen verboden hebben.
Lit.: J. J. van Loghem, Verslag van een hygiënische informatiereis naar Egypte enz. (1914); J. H. Ziesel, de pelgrimsquarantaine in de Roode Zee (1929).