Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Meijer

betekenis & definitie

1° Augustinus Gerardus, Dominicaan, historicus. * 2 Mei 1857 te Schiedam, ✝ 14 Jan. 1925 te Zwolle. Trad in 1875 in de Orde der Dominicanen, was van 1900 tot aan zijn dood archivaris der Ned. provincie; schreef de geschiedenis van vsch. Dominicaansche kloosters en staties.

Werken: o.a. Dominikaner klooster en statie te Nijmegen (1892); Leven van de H. Liduina (31933); De Predikheeren te ’s Hertogenbosch (1897); St. Dominicus’ bloemen (4 dln. 1898-1901); Katholiek Nijmegen (1904-1905); Chronicon conventus Buscoducensis (1908); Dominicaansche Studiën (21920); Chronicon abbreviatum conventus Mosae Trajectensis (1910); Chronicon conventus Sittardiensis (1911); Gedenkboek van de Dominicanen in Nederland (1912).

Lambermond.

2° Jonas Daniël, Ned. rechtsgeleerde. * 15 Sept. 1780 te Arnhem, ✝ 6 Dec. 1834 te Amsterdam. M. was de eerste Jood in de Ned. geschiedenis, die als advocaat beëedigd werd. Hij onderscheidde zich door welsprekendheid en scherpzinnigheid, getuigde fier en krachtig van zijn Joodsche overtuiging en heeft steeds gestreden voor de verbetering van de maatschappelijke positie der Joden. Stond hoog in aanzien bij Lodewijk Napoleon, die hem tot lid van het koninklijk instituut van wetenschappen en tot directeur der Koninklijke Courant benoemde. Ook Willem I waardeerde M.’s gaven en belastte hem met het secretariaat van de grondwetscommissie van 1815, mede om Kath. en Prot. aanspraken, pretenties en gevoeligheden te ontwijken. Het pleidooi van M. in het geding tusschen Lodewijk Napoleon en Willem I over het paviljoen te Haarlem is bekend gebleven. Als jurist genoot M. een internationale reputatie wegens zijn werken, maar in het bijzonder om het standaardwerk „Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires (6 dln. 1819-’23).

Lit.: De Beneditty, Leven en werken v. Mr. J. D. M. (1925). Verberne.

3° Livinus de, Vlaamsch godgeleerde en dichter, Jezuïet. * 25 Febr. 1655 te Gent, ✝ 19 Maart 1730 te Leuven. Van zijn zedenkundig gedicht De Ira gaf hij een vlotte en voor zijn tijd niet onverdienstelijke vertaling: De Gramschap in dry boeken (Leuven 1725).
A. Boon.
4° Lodewijk, Ned. geneesheer en tooneelschrijver. ✝ 25 Nov. 1681. In 1666 promoveerde hij te Leiden in de wijsbegeerte en in de geneeskunde. M., die van Duitsche afkomst was, behoorde tot de vrienden van Spinoza. Hij bezorgde ook vertalingen van Spinoza’s werk en voorzag de uitgaven van een voorrede. In de twisten tusschen de philos. en de theol. faculteiten mengde hij zich met zijn geschrift De Philosophia S. Scripturae interprete (1666). Nadat hij zich als geneesheer te Amsterdam had gevestigd, bemoeide hij zich ijverig met de letteren en het tooneel. In 1668 richtte hij met A. Pels, W. Blaeu e.a. het genootschap Nil Volentibus Arduum op, dat als eerste doel had, de tooneeltoestanden te verbeteren. Van 1665 tot 1669 was M. regent van den schouwburg en in 1681 nam hij, met Joh. Pluymer en Pieter de la Croix, het beheer van den schouwburg over en trachtte den smaak van het publiek, die bedorven was door de spektakelstukken van Jan Vos, te verbeteren. De leden van het genootschap N.V.A. vertaalden daartoe buitenlandsche tooneelstukken. Van M.’s hand is nog gedrukt: Woordenschat, vervattende basterdwoorden, kunstwoorden en verouderde woorden (121805); Ghulde vlies, treurspel met konst- en vliegwerk, met een belangrijke voorrede (1667); Verloofde koninksbruid (1668); De looghenaar (1658). Ook schreef hij gedichten.

Lit.: A. J. Kronenberg, Nil Volentibus Arduum (1875); J. F. M. Sterck, in Hand. en Meded.

Mij. d. Ned. Letterk. (1912-’13).

Piet Visser.

< >