is een met water gevulde komvormige laagte. Primair is dus het ontstaan van een rondom gesloten laagte, secundair de vulling daarvan met water. M. kunnen dus alleen voorkomen op ondoorlaatbaar gesteente en in een vochtig klimaat; zoodat een indeeling der m. gebaseerd moet zijn op de ontstaanswijze der kommen.
Deze kunnen ofwel in het vaste gesteente gevormd zijn, ofwel door afdamming ontstaan zijn. Tot de eerste groep behooren o.a. de tectonische kommen of bekkens (Tanganjika-meer), vulkanische kommen (kratermeer van den Kloet, de „Maare” in den Eifel); door erosie of uitkolking ontstaan de fluviatiele kommen (erosiemeer, bijv. enkele der Noord-Brabantsche vennen in diepere deelen van verlaten Maasloopen), in vroeger vergletsjerde gebieden ten deele ook door glaciale erosie (Königsee bij Berchtesgaden, Starnberger See ten Z. van München, Thuner en Brienzer See bij Interlaken). Ook kunnen m. ontstaan in een door glaciale modeleering gevormd bultrotsenlandschap (op vele Alpenpassen, bijv.
Simplon, Gotthard, St. Bernard) en in karen (➝ Kaar). Komvorming ten gevolge van afdamming kan veroorzaakt zijn door een lavastroom, welke een rivier afdamt en dus opstuwt, of door een bergstorting (Oeschinensee bij Kandersteg), of door moreene-afzetting (Gardameer).
Bij vele dezer voorbeelden zal echter meer dan één factor aansprakelijk zijn voor de komvorming. Ook heeft men door den aanleg van groote stuwdammen rivieren over grooten afstand opgestuwd, waardoor kunstmatige stuwmeren ontstaan, welke vaak een groote oppervlakte beslaan (Gileppemeer bij Verviers, Urftsee in den Eifel, Aare-meer aan den voet van den Grimselpas, enz.).Lit.: L. W. Collet,, Les Laos (1925). Hol.