Belgisch schrijver uit de Katholieke renaissance van het symbolisme; * 1862 te Antwerpen, ✝ 1931 te Parijs. Hij bezong licht archaïstisch van taal het leven van de nederigen, in verzen, nu eens zachtjes gepreveld als een gebed, dan weer indrukwekkend van toon als een litanie.
Zijn droomerige, half-mystische aard schept behagen in de meest ongelijksoortige bespiegelingen. Omtrent zijn nogal betwijfelde Kath. rechtgeloovigheid legde hij volgend getuigenis af:„Un chrétien selon une foi un peu mienne, mais un athée, non, et je crois ne l'avoir jamais été”.
Voorn. werken: Dominical (1892); Salutations, dont d’angéliques (1893); En symbole vers l'apostolat (1895); Six chansons de pauvre homme pour célébrer la Semaine de Flandre (1896); Enluminures (1898); Sous les Tentes de l'exode (1921); Chansons désabusées (1922); Chansons d’amures (1923); Délectations moroses (1924).
Lit.: Louis Piérard, M. E. (Brussel 1914; Albert Mockel, Notice sur M. E. (Luik 1934). Willemyns