1° Cornelis, schilder en graveur te Antwerpen; zoon en leerling van 2°. * Vóór 1608, ✝ na 1560. Hij schilderde vnl. landschappen.
Lit.: F. Winkler, Alt-Niederl. Malerei.
2° Quinten, schilder; vader van 1°. * Ca. 1465 te Leuven, ✝ 1530 te Antwerpen. Zijn vroegst bekende werken dateeren uit 1507 en 1509, waarin hij als een volkomen rijp en geschoold meester verschijnt (de altaren in de musea te Brussel en Antwerpen). Een vrij omvangrijk oeuvre is hem verder toegeschreven. M. is de laatste groote figuur der VlaamscHe Primitieven-school; zijn kunst vertegenwoordigt in vele opzichten het hoogtepunt, de volslagen rijpheid, waarna alleen iets nieuws of een terugval mogelijk is. Zij is uitermate verfijnd en voornaam, zoowel in voordracht en expressie der figuren als in kleurenspel. In de uitbeelding van stoffen kent zijn prachtlievendheid geen grenzen. In zijn latere periode onderging hij eenigen Ital. invloed (Leonardo). Een talrijke groep belangrijke en minder groote meesters ontleende veel aan hem. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 536 in dl. II;
afb. 10 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV; zie de plaat t/o kol. 304 in dl. X; en zie afb. 1 en 5 op de pl. t/o kol. 576 in dl. XIV. Schretlen.
Lit.: M. J. Friedlander, Alt-Niederl. Malerei (VII).