Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-11-2019

Mathijs Siegenbeek

betekenis & definitie

Taalgeleerde en historicus. * 23 Juni 1774 te Amsterdam, ♱ 26 Nov. 1854 te Leiden. Na een jaar Doopsgezind predikant te Dokkum te zijn geweest, werd hij reeds in 1796 professor te Leiden in de Ned. taalen letterkunde, in de welsprekendheid, en later ook in de vaderl. geschiedenis.

S. schreef een eindeloos aantal „Proeven”, „Verhandelingen” en „Betoogen” over de stoffen, die hij doceerde, was echter verstard in de verouderde methoden van een vorig tijdvak en miste het contact met de toenmalige in het buitenland opbloeiende nieuwe taalwetenschap en historische kritiek. Hij stond echter bij zijn tijden landgenooten in bijzonder hoog aanzien; en, daar hij meer dan 50 jaar professor, 25 jaar voorzitter van de Mij. van Letterkunde en 25 jaar schoolopziener is geweest, oefende hij grooten invloed uit.

In opdracht van de Regeering schreef hij een Verhandeling over de Nederduitsche Spelling (1804); zijn systeem werd officieel aanvaard en is pas in 1883 voor dat van De Vries en Te Winkel prijs gegeven. Als eenzijdig voorstander van staatsmonopolie in het onderwijs schreef hij zeer kleineerend tegen de Kath. seminaries, waarop Broere, Van Bommel, Wennekendonk en Van Vree hem waardig en vaardig van antwoord dienden.Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V); Witlox, Kath. Staatspartij (II 1927). Gorris.

< >