1° Ernst, Duitsch Germanist en Romanist, ook kenner van de Middelned. letterkunde. * 5 Mei 1841 te Jena, ♱ 13 Aug. 1910 te Straatsburg.
Voorn. werken: Wolframs Parzival (1903); Elsässische Literaturdenkmäler (1878-’88); Wörterbuch der Elsässischen Mundart (1899-1907); Le roman de Renart (3 dln. 1882-’87).
2° Johann Karl Ludwig, geoloog. * 24 Nov. 1851 te Oldenburg. M. was 1877-1922 hoogleeraar in de geologie en mineralogie te Leiden, 18781922 tevens directeur van het Rijks Geologisch en Mineralogisch Museum aldaar. Heeft speciaal de geologie der Ned. koloniën onderzocht op vsch. onderzoekingstochten; het verzamelde materiaal uit die gebieden bevindt zich in de collecties van liet Rijks Geologisch Museum te Leiden. Richtte, in samenwerking met anderen, een geol. tijdschrift op: Sammlungen des Geol. Reichs-Museums in Leiden (1881-1923).
Werken: Niederländische und Nordwestdeutsche Sedimentärgeschiebe (1878); Die Tertiärsehichten auf Java (1879-’80); Bericht über eine Reise nach Niederl. West-Indien und darauf gegründete Studiën (1887-’88); Reisen in den Molukken (1894); Die Fossilien von Java (1895); Unsere palaeozoölogische Kenntnis von Java (1919); Die Mollusken der Njalindunschichten (1921).
3° Konrad, bisschop van Paderborn. * 18 Mei 1812 te Geismar (Eichsfeld). ♱ 16 Juli 1879 in Mont-St. Guibert (België), waarheen hij uit de vesting Wezel was gevlucht, nadat hij aldaar in den Kulturkampf was gevangen gezet (1874). Zeer verdienstelijk voor de opvoeding van zijn geestelijkheid en voor het Vaticaansch Concilie.
Werken: over dogmatiek, moraal, H. Schrift, Vatic. Concilie; preeken; Drei Jahre aus meinem Leben (1877, autobiogr.). Lit.: Chr. Stamm (1892); A. Rehrmann (1904).