De naaste buitenplaneet, zichtbaar als een heldere roode ster. Hij wordt begeleid door 2 manen, ➝ Phobos en Deimos, heeft een gemiddelden zonsafstand van 228 millioen km en volbrengt in 687 dagen een omloop om de zon. Het jaar op M. is dus bijna tweemaal het onze.
M. wentelt in 24 uur 37 min 23 sec om zijn as (de „Marsdag” is dus iets langer dan de onze), die der aarde helt op de baan, waardoor er ook jaargetijden ontstaan. Zijn middellijn is 6 770 km, dus ong. ½ maal die der aarde, de massa is 1/9 van de aardmassa, de dichtheid gemiddeld bijna viermaal die van water. Op M. ontdekt men in kijkers de zgn. vastelanden, die met hun roodachtige kleur aan de schijf haar tint geven, en de donkere „zeeën”.
Bovendien bij de polen witte „poolkappen”, die met de jaargetijden aangroeien en afnemen. Een gangbare verklaring van deze beide verschijnselen ziet in de poolkappen dunne sneeuwlagen, die met toenemende warmte en droogte beneden het vriespunt verdampen, in de donkere velden vegetatiegebieden, die geleidelijk verdorren in het droge jaargetijde. Ten slotte zijn er de „kanalen”, die onregelmatiger verschijnen en verdwijnen, soms dubbel worden waargenomen en soms gelijktijdig voor verschillende waarnemers zichtbaar en onzichtbaar zijn.
Men vermoedt nu algemeen, dat het kanalenverschijnsel grootendeels op gezichtsbedrog berust, doch zeker is tusschen de kanalen en het bestaan van met verstand begaafde Marsbewoners geen duidelijk bewijsbaar verband te leggen. Overigens zijn de verschillen met de aarde in bewoonbaarheid: lagere temperaturen (zelden hooger dan 10° C aan den Marsevenaar), weinig of geen zuurstof en minder waterdamp in den dampkring, die over het geheel veel minder dicht is dan de aardsche. Zie ook over bewoonbaarheid van M.: ➝ Leven (sub C).Lit.: R. Henseling, Mars, seine Rätsel und seine Geschichte (Stuttgart 1925 ?); C. M. Antoniadi, La planète Mars (Parijs 1930; topogr.-technisch werk); G. P. Kuiper, De planeet Mars (in Hemel en Dampkring jg. 29, 1931).