A) Aardrijkskunde
M. is het N.W. deel van het Afrik, vasteland, bijna geheel in Fransch bezit, behalve het ➝ Rif, dat aan Spanje behoort, en ➝ Tanger, dat onder internationaal beheer is. Fr. Marokko beslaat ong. 420 000 km2 en telt ca. 6 000 000 inw., meerendeels Mohamm. Zie de kaarten van Afrika in dl. I.
Opbouw en landschappen. De Maghreb is het hoogste gedeelte van N. Afrika, en behoort om zijn geol. bouw tot het Europ. Tertiair geplooid Alpensysteem, waarvan de ➝ Atlas, het meest Z. W. reikend lid is. In M. worden de volgende landschappen onderscheiden: het Rif, de Midden-Atlas, de Hooge Atlas, de Anti-Atlas, de Atlantische vlakten, de Meseta en het Oost-Marokkaansch hoogplateau.
Het Rif is een gebergte, dat zich steil in boogvorm uitstrekt langs de Middellandsche Zee, van het Moeloeja-dal tot de zeeëngte van Gibraltar, en dat, geologisch gesproken, eerst sedert kort gescheiden is van de Spaansche Siërra Nevada. Ofschoon het zich niet boven de 2 500 m verheft, wekt het Rif toch in hooge mate den indruk van hooggebergte, waartoe niet enkel zijn Tertiaire ouderdom bijdraagt, maar ook het feit, dat het plotseling op den rand der zee verrijst en dat de insnijdende erosie van Seboe met bijrivieren alsmede die van de Moeloeja, het Rif scherp gescheiden houdt van de Atlas-keten.
De Midden-Atlas ligt ten Z. van het Rif en wordt hiervan verwijderd door de „poort van Taza” d.i. een laagte, waar in geologisch jongen tijd de Oceaan in verbinding stond met de Middellandsche Zee. De Midden-Atlas vertoont vaak een Jura-type met talrijke karstverschijnselen. In het N., in de omgeving van Taza, liggen de hoogste toppen, die meer dan 3 300 m bereiken. Waar er talrijke breuken voorkomen, strekken zich kenmerkende vulkaanlandschappen uit. Daar de Midden-Atlas veel regen opvangt, vooral in het Westen, kan hij de drie voornaamste waterloopen van M. voeden, nl. de Oem er R’bia, Seboe en Moeloeja.
De Hooge Atlas begint met kaap Ghir in Z. W. Marokko en loopt in Z. W. —N. O. richting naar den Midden-Atlas; de laagte, waarin de boven-Moeloeja stroomt, vormt de scheidingslijn tusschen Hoogen en Midden-Atlas. In het W. deel van den Hoogen Atlas komen granieten Primaire gesteenten aan den dag; daar ook verheffen zich de hoogste toppen, welke boven de 4 000 m reiken.
In het O. deel verdwijnen geleidelijk de oudste rotsen en komen Jura-lagen aan het licht. Oij meerdere plaatsen draagt de Hooge Atlas duidelijke bewijzen van vergletsjering.
De Anti-Atlas ligt op den rand van de woestijn en wordt ten N. begrensd door de Soes-vlakte. Tusschen Hoogen en Anti-Atlas rijst het vulkaangebergte van Siroea op, ruim 3 300 m hoog. De eigenlijke Anti-Atlas overtreft even 2 600 m en draagt de kenmerken van een opgeheven en soms verhakkelde schiervlakte. In het N. O. gaat het gebergte over in een kalkachtig hoogplateau, dat Sahara-eigenschappen vertoont. Tusschen de gebergten van Rif en Atlasketens. langs den Atlant. Oceaan, strekken zich de kustvlakten en de Meseta uit.
De Noordelijke vlakte is die van de, Seboe, een oud-Tertiair bekken met Quartaire lagen bedekt, waarvan het W. deel, de Gharb, zeer moerasachtig is en waarvan de „merjas”, die drooggelegd worden, een aanzienlijke vruchtbaarheid bezitten. Meer Oostwaarts neemt de Atlant. invloed af, continentale kenmerken treden op en veel waterloopen; het is de rijke streek van Fez, een der vruchtbaarste van N. Afrika.
De kustvlakten van Chaoeia, Doekkala en Abda, vanaf de Seboe tot Mogador, worden doorgaans van den Oceaan afgesloten door lage duinen. Men treft er lichte, soms kleiachtige gronden aan en meer binnenwaarts, op de kalkachtige lagen, de „tirs”, zeer vruchtbare verweeringsgronden, die uitmuntend geschikt zijn o.a. voor graanland.
Tusschen de kustvlakten en den Atlas strekt zich de M e s e t a uit, d.i. een overgebleven strook van de oude schiervlakte, herhaaldelijk verbrokkeld en opgeheven, bedolven door latere zeesedimenten, welke vaak door erosie afgespoeld werden. Het klimaat wordt er onaangenaam en de steppenlandschappen zijn er talrijk. In de omgeving van Marrakesj dreigt reeds de Sahara-invloed.
De hoogvlakte van Oost -Marokko werkt de steppen- en zelfs Sahara-invloeden in de hand, die verscherpt worden door het feit, dat de regenrijke Westenwinden worden opgevangen door de Atlas- en Rifgebergten. Het Dahra-plateau vertoont een groote gelijkenis met het Algerijnsch sjots-hoogland.
B) Economische beteekenis. Behalve de hooger vermelde factoren, heeft het klimaat een grooten invloed op de verspreiding der econ. voortbrengselen van Marokko. Het lagere Westen is inderdaad veel vochtiger en zachter van temp. dan het hooge Oosten. In dit laatste gedeelte treedt de continentale werking op en waait de „sirocco”; langs de Atlant. kust echter heerscht de koude Canarische zeestroom, die de temp. werkelijk verzacht, en daar waaien vochtige oceaanwinden. Verder is de invloed van de menschen van beteekenis; bijv. door het al of niet willen verbouwen van sommige producten, door het uitroeien van bosschen, dat maar al te vaak geschiedde in Marokko. Toch komen er nog uitgestrekte wouden voor van kurkeiken en ceders, vooral in het W. en op de hellingen van den Atlas. De thuya's zijn overvloedig, vooral in den Hoogen Atlas; verder dient de arganier vermeld, welke veel gelijkenis vertoont met den olijfboom. De Fr. regeering doet veel ter bevordering van de herbebossching, dank zij ook de ervaringen in Algerië opgedaan.
De landbouw levert vooral rijke oogsten op in de Atlant. kustvlakten, waar o.a. tarwe, gerst, maïs en sorgoem verbouwd worden. Vermeldenswaardig is verder de druiventeelt, waartoe zich het klimaat en de bodem uitstekend leenen, maar die beperkt wordt door het Islam-wijnverbod en door geringen ijver van Frankrijk. Voor katoen aanplanting is nu weer nieuwe belangstelling ontstaan.
Ooft- en tuinbouw zijn van groote beteekenis. De olijf neemt een aanzienlijke plaats in; de vijg wordt haast in alle streken gewonnen, citroenen en sinaasappelen worden zeer op prijs gesteld, amandelen worden meest aangeplant in het Zuiden; perziken en abrikozen gedijen er uitmuntend; noten rijpen tot op 2 000 m in de gebergten; dadels groeien vooral in de Tafilelt. Er worden ook proeven gedaan met moerbeiboomen. voor de zijderups, welke echter nog geen voldoende resultaat opleverden.
Voor de inboorlingen zijn landbouw en veeteelt de belangrijkste bronnen van bestaan. De aanzienlijke regenval in de W. gebergten is zeer gunstig voor de weiden-ontwikkeling; jammer genoeg is de verzorging van het vee nog achterlijk, alhoewel het Fr. bewind ook hier maatregelen treft. Schapen- en geitenkudden komen talrijk voor; de runderteelt en de hoenders zijn eveneens van beteekenis; als lastdieren worden gebruikt ezels, paarden, muilezels en kameelen.
De industrie bestaat in de eerste plaats in het verwerken van phosphaten, welke in machtige hoeveelheden ontgonnen worden in de omgeving van Casablanca en Marrakesj. Oostelijk M. levert mangaanertsen en anthraciet. Petroleum werd ontdekt en een aantal andere delfstoffen, waarvan echter het rendeerend vermogen nog niet werd bepaald. De aloude weefnijverheid wordt nog steeds in eere gehouden door de inboorlingen, niettegenstaande het dreigend gevaar der mededingende Europ. producten. Als oude kunstnijverheid zijn ook van belang de lederen wapenvervaardiging en de pottenbakkerij. Sedert de Fr. pacificatie heeft de Europ. industrie snelle vorderingen geboekt in dit lang afgesloten land.
Vooral in de modern georganiseerde havensteden heerscht een nieuwe econ. bedrijvigheid. Anderzijds is de voorraad „witte steenkool”, waaraan het Atlasgebergte rijk is, van niet gering belang voor de toekomst.
De handel beteekende zeer weinig vóór de Fr. bezetting; in de laatste jaren is hij geweldig gestegen. Ofschoon M. aan Frankrijk toebehoort, merkt men op, dat dit land ca. 77 % ontvangt van den uitvoer en dat het Fr. aandeel in den invoer slechts ca. 31 % bedraagt. Die toestand is in hoofdzaak toe te schrijven aan de Acte van Algeciras, waardoor, voor den handel met het buitenland, aan alle naties gelijke rechten worden verzekerd. De uitvoer bestaat vooral uit: phosphaten, landbouwproducten, wol, leder, kunstvoorwerpen, Ingevoerd worden o.a.: thee, suiker, katoen, steenkool, machines, auto’s, enz.
C) Verkeer. Ceuta en Tanger in het N. zijn twee belangrijke havens, welke niet aan Frankrijk toebehooren. Dat gemis aan de Middell. Zee hebben de Franschen aangevuld door het aanleggen van flinke havens langs den Atlant. Oceaan, waar de sterke winden, de lage kust en de woelige baren heel wat last meebrengen; ook moesten doorgaans havenhoofden worden gebouwd, ver in zee. Casablanca is veruit de eerste haven; daarna volgen: Port-Lyautey, het vroegere Kenitra, Rabat-Salé, Mogador, Agadir. Het wegen- en spoorwegnet werd aanmerkelijk uitgebreid. De havensteden zijn thans door spoorwegen met het binnenland verbonden en de hoofdsteden staan nu in verbinding met Tanger en met Algerië en Tunis. Verder neemt het autoverkeer snel in omvang toe.
D) Bevolking, bestuur en Kerk. Het hoofdbestanddeel der bevolking vormen de Berbers, waarvan de belangrijkste groepen zijn: de Riffijnen, in het N. kustgebergte, onder Sp. bewind; de Beraber, meest in den Midden-Atlas; de Sjleuh, vooral in den Anti-Atlas en in den W. Hoogen Atlas. De Arabieren hebben de kuststreken bezet en gedeeltelijk het O. hoogland. Behalve deze twee voornaamste volken moeten vermeld worden: de Mooren, die sedert de 14e eeuw uit Spanje werden verjaagd en die thans meestal in de steden verblijven; de Joden, die lang heel afgezonderd leefden in „mellah’s”, gedwongen verblijfplaatsen, die tevens als strafwijk en als reddingsoord kunnen beschouwd worden. In een groot gedeelte van M. worden Negers aangetroffen, die als slaven of lagere dienstknechten aangeworven worden. Ten slotte zijn er de moderne heerschers, de Europeanen, meerendeels Franschen, Spanjaarden en Italianen, die zich in de vruchtbaarste streken hebben gevestigd.
Sedert het vestigen in 1912 van het Fr. protectoraat wordt de sultan bijgestaan door een resident-generaal. Het Fr. bestuur zetelt te Rabat, waar ook gewoonlijk de sultan verblijft, ofschoon deze drie andere inlandsche hoofdsteden bezit, nl. Fez, Meknes en Marrakesj.
Niettegenstaande de moeilijke tijdsomstandigheden hebben de Franschen in de laatste jaren in het rumoerige Marokko flink werk geleverd: pacificatie, sociaalgodsdienstige rust, econ. uitrusting, veiligheid werden er verwezenlijkt en dat alles in een tamelijk snel tempo. Aan dat grootsche werk is de naam verbonden van Lyautey, een der merkwaardigste figuren uit de moderne kolonisatie.
E) M. is kerkelijk verdeeld in twee vicariaten: Tanger, voor Sp. Marokko, met ca. 65 000 Kath., en Rabat, voor Fr. Marokko, met ca. 105 000 Kath. De Kath. zijn bijna vnl. Europeanen. De geloofsprediking onder de Arab. Mohammedanen heeft weinig resultaat, die onder de minder fanatieke Berbers heeft iets betere vooruitzichten.
Lit.: de Foucauld, Reconnaissance au M. (Parijs 1888); M. de Périgny, Au M.: Fez, la capitale du Nord, Marrakesj et les ports du Sud (2 dln. 1916) ; V. Piquet, Le M. (Parijs 1925) ; O. Artbauer, Kreuz und quer durch M. (Stuttgart 1925); J. Brummelkamp, Soe. geografie van Afrika, (I. Noord-Afrika, 1929); J. en J. Tharaud, Rabat ou les heures marocaines (Parijs 1921); id., Le M. (Parijs 1923); G.
Hardy, Le M. (Parijs 1930); J. Célérier, Le M. (Parijs 1931); A. Terrier, Le M. (Parijs 1931) ; A. Charton, Le M. (Parijs 1931): Une mission universitaire au M., in Annales de Géogr. (Parijs 1924). V. Asbroeck.
F) Weermacht. Infanterie: 2 reg. zouaven, 4 reg. vreemdelingen, 3 reg. Algerijnen, 6 reg. Marokkanen, 2 reg. Senegaleezen. Cavalerie: 5 reg. (1 vreemdelingen). Artillerie: 2 reg.; genie: 3 bat.; vechtwagens: 1 bat. Hoofdkwartier: Rabat. Voorts: 50 „goums” Marokkanen voor bezetting van posten in de woestijn. De sterkte van een „goum” varieert van 100 tot 600 man. v. Munnekrede.
G) Geschiedenis. Na den mislukten kruistocht van koning Sebastiaan van Portugal, die in 1578 bij Ksar el Kebir verslagen werd, was het Spanje, dat zich aan de kust enkele vaste punten, als Ceuta (1680) en andere zgn. Presidio’s wist te verschaffen. M. behoorde tot de zeerooversstaten, waartegen ook van Ned. zijde, bijv. in 1716 en 1816, is gestreden. Met Frankrijk geraakte het in 1844 in oorlog, omdat het Algiers in zijn verzet steunde. Het werd, na den nederlaag van Isly, tot den vrede van Tanger gedwongen. In 1859 geraakte M. in oorlog met Spanje, welks maarschalk O’Donnell het tot den vrede van Tetoean (1860) dwong, waarbij de Sp. macht in M. werd uitgebreid. In 1880 regelde een conferentie te Madrid, waaraan de belanghebbende Europ. mogendheden deelnamen, de internat, positie van M., welks onafhankelijkheid door allen erkend werd. In 1904 echter sloten Engeland en Frankrijk een verdrag, buiten medeweten van Duitschland, waarbij Frankrijk de vrije hand kreeg in M., terwijl het Rifgebied aan Spanje werd overgelaten. Hiertegen protesteerde Duitschland, welks keizer te Tanger een bezoek bracht aan den „onafhankelijken sultan”. Hiermee begon de Marokkaansche kwestie. De Fransche regeering, bevreesd voor een oorlog, liet Delcassé, min. van Buitenl. Zaken en bewerker van het Marokkoverdrag, vallen en verklaarde zich bereid tot een conferentie te Algeciras (1906). Op deze bijeenkomst werd Duitschland slechts gesteund door Oostenrijk, zoodat de besluiten voor Frankrijk gunstig uitvielen. Het beginsel van de „open deur” werd wel aangenomen, maar tevens aan Frankrijk een bevoorrechte positie toegekend. Hiervan maakte Frankrijk gebruik om in 1907 Casablanca te bezetten, hetgeen aanleiding werd tot een afzonderlijke overeenkomst tusschen Duitschland en Frankrijk (1909), waarbij de Acte van Algeciras werd bevestigd en een gemeenschappelijke handelspolitiek door beide mogendheden in M. zou worden gevolgd. De Duitsche kooplieden voelden zich echter steeds teruggezet en benadeeld, zoodat, toen in 1911 Frankrijk Fez bezette, de Duitsche regeering het oogenblik gekomen achtte om zelf de bescherming der Duitsche onderdanen ter hand te nemen en met dit doel het oorlogsschip „De Panther” naar Agadir zond. Deze „Panthersprong” werd door Frankrijk als een tweede oorlogsbedreiging opgenomen, maar de vredelievendheid van het Fr. ministerie de Selves-Caillaux leidde tot het Marokko-Kongo-verdrag van Berlijn, waarbij Frankrijk ook van Duitschland de vrije hand kreeg in M., maar een gedeelte van Fr. Kongo aan Duitschland afstond in ruil voor een deel van Kameroen (1911). Intusschen was in 1909 Moelai Hafid tegen zijn halfbroer door de mogendheden als sultan erkend, maar in 1912 deed deze afstand voor Moelai Joesoef, die in hetzelfde jaar het Fr. protectoraat en de Sp. zone erkende. De Fr. resident, generaal Liautey, wist door zijn bekwaamheid steeds dieper het land in den Franschen invloed uit te breiden, zoodat hij terecht als grondlegger van deze kolonie mag worden geroemd. Spanje was niet zoo gelukkig. Het had te strijden tegen den hoofdman Raisoeli en daarna tegen Abd el Krim, die meermalen successen tegen Spanje behaalde. Eerst verbonden met de Fr. troepen, keerde het geluk voor Spanje, dat in 1926 Abd el Krim tot de overgave dwong. In hetzelfde jaar trokken de Sp. en Fr. regeeringen de grenzen tusschen hun wederzijdsche bezittingen.
Lit.: Barthou, La bataille de Maroc (1919); A. Martin, Quatre siècles d’hist. marocaine (1923); Coissac de Chavrebière, Hist. du Maroc (1931). Derks.