Missionarissen, ook ➝ Gezelschap van Maria (Societas Mariae, afgekort S.M.) genoemd. Den grondslag dezer congregatie legde de eerbiedwaardige J. C l. ➝ Colin in 1816 te Cerdon; in 1836 definitief pauselijk goedgekeurd.
Doel der M. is: het verborgen leven van Maria te Nazareth navolgen, zoowel in de zelfheiliging als in het apostolaat. Ze werken aan de opvoeding der jeugd in priesterseminaries en colleges, in missies en predicaties zoowel in eigen land als in de missielanden. Hun regel is aan de Jezuïeten ontleend.
Ze hebben nederzettingen (colleges en missies) in bijna geheel Europa en in Amerika, Nw. Zeeland en Australië. Het eigenlijk missiegebied der M. (8 vicariaten) zijn de eilanden van den Stillen Oceaan ten O. en N.O. van Australië.
Generalaatshuis te Rome. Nederzettingen der M. in Ned.: Hulst (1911), Glanerbrug (1922), Deuteren bij Den Bosch (1936). In België hebben ze 3 stichtingen.
In 1936 waren er 1420 geprof. leden, over 9 prov. verdeeld.Zustersmissionarissen. Behalve de Maristenzusters of Maristinnen, door p. Colin zelf in 1823 te Cerdon gesticht voor onderricht en opvoeding van meisjes, werden in 1880 de Zustersmissionarissen van de reguliere 3e orde van Maria gesticht, tot steun der missies van de M.; in 1932 pauselijk goedgekeurd. In 1920 ontstonden in Duitschland daaruit Missiezusters van den H. Naam van Maria; in 1882 in de missiën de Inheemsche Kleine Broeders en Kleine Zusters van Maria op de Fidji-eilanden. In 1850 werd ook een wereldlijke derde orde van het Gezelschap van Maria opgericht.
Voor de Maristen-schoolbroeders (Fraters Mariae Scholarum) zie ➝ Broeders Maristen.
Lit.: M. Heimbucher, Die Orden u. Kongreg. der Kath. Kirche (II 31934, 374); Kath. Ned., Enc. (I 1930, 201).
p. Placidus.