Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Mantua

betekenis & definitie

1° De Oostelijkste provincie van het Ital. landschap Lombardije; opp. 2 340 km2; ca. 398 000 inw. (vnl. Kath.). Het vruchtbare gebied der Povlakte levert rijst, tarwe, hennep, wijn, zijde.

2° Hoofdstad der gelijknamige Ital. prov., 20 m boven de zee; ca. 43 000 inw. (vnl. Kath.). Sterke vesting in de moerassen bij de Mincio. Bisschopszetel. Er zijn vele opleidingsscholen, een botanische tuin en een sterrenwacht.

Hoofdkerk is de St. Andrea, 1472 begonnen naar ontwerp van Alberti, koepel van 1732-’82, naar plannen van Juvarra. Verder zijn van belang: het Palazzo del Te (1525-’35) van Giulio Romano, het Palazzo Ducale en de (oorspr. Romaansche en Gotische) dom. Heere / v. Embden Geschiedenis.

Mantua is oorspr. een Etruskische vestiging in de merenvlakte van de Mincio; geboortestad van Virgilius; het kwam later aan het Frankische en aan het Duitsche Rijk; in de 13e eeuw onder stedelijke geslachten, sedert 1328 de Gonzaga’s, die in 1530 van keizer Karel V den hertogstitel ontvingen. Toen hun hoofdtak in 1627 uitstierf, kwam het tusschen Frankrijk en het Habsburgsche Oostenrijk tot den Mantua’schen Successie-oorlog, die het hertogdom in 1631 in handen bracht van den hertog van Nevers; bij het uitsterven van diens nakomelingschap in 1708 kwam het aan Oostenrijk en werd het vereenigd met Lombardije. M. speelde als sterke vesting een rol in de latere oorlogen der 18e en 19e eeuw. v.Gorkom

< >