1° Ernest van, krijgsman; natuurlijke zoon van 3°. * Einde 16e eeuw, ✝ 29 Nov. 1626 te Batava (Bosnië). Trad in 1604 in dienst van den aartshertog Albert, dan in dien van markgraaf van Brandenburg. Later was hij een der voornaamste en wreedste generaals uit den Dertigjarigen oorlog.
Zijn leger, geducht om het plunderen, was achtereenvolgens in dienst van Bohemen, van den paltsgraaf Frederik, en kampte tegen den beroemden veldheer Tilly. Daarna in dienst van Richelieu, van den Eng. koning Jacob, van Frederik Hendrik, van den koning van Denemarken, heeft hij zoowel Holland als Friesland, den Elzas en de Z. Nederlanden afgestroopt, om dan in 1626, langs Meckelenburg, Brandenburg en Silezië naar Hongarije te vluchten.
Hij wenschte naar Frankrijk terug te keeren, doch stierf onderweg.Lit.: Villermont, Hist. d’E. de M. (Brussel 1865-’66).
2° Karel, graaf van, Zned. veldheer; zoon van 3°. * 1547, ✝ 14 Aug. 1596. Aanvankelijk aan de zijde van de opstandige edelen tegen Philips II, onderteekenaar van het Smeekschrift der Edelen, keerde hij zich einde Juni 1666 tegen de opstandelingen. Beschuldigd van doodslag in een duel, vluchtte hij naar Frankrijk, en kwam eerst rond 1576 terug in de Nederlanden. Als veldheer in dienst van don Juan en Alexander Farnese, nam hij deel aan het beleg van Antwerpen, Sluis, Neuss en werd tot admiraal benoemd. Na 1596 verliet hij het land en trad in dienst van keizer Rudolf II, werd tot rijksprins verheven, streed in Hongarije, doch stierf na de belegering van Esztergom. Alhoewel in dienst van koning Philips, was hij sterk anti-Spaansch gezind.
3° Pieter Ernest, graaf van, veldheer en staatsman; vader van 1° en 2°. * 20 Juli 1517 in Saksen, ✝ 22 Mei 1604 te Luxemburg. Sedert 1533 in dienst van Karel V, werd hij in 1545 stadhouder van Luxemburg, en nam deel aan de oorlogen tegen Frankrijk. Aanvankelijk tegenstander van kardinaal Granvelle, dreven persoonlijke motieven hem echter terug naar de rangen der koningsgezinde edelen. Hij werd de vertrouweling van de regentes Margaretha van Parma; bezette in April 1567 Antwerpen en verdedigde de graven Egmont en Hoorn, streed met het Kath. leger in Frankrijk, en werd door bemiddeling van Lodewijk van Requesens weer in den Raad van State opgenomen. De Septemberopstand te Brussel (1576) bracht hem tijdelijk als gevangene in het Broodhuis, doch na de overeenkomst met, don Juan werd hij belast met het wegleiden der vreemde soldaten uit de Nederlanden. Na Oct. 1577 nam hij deel aan de gevechten tegen de troepen der Staten-Generaal. Tijdens de afwezigheid van Alexander Farnese en ook na diens dood nam hij de functie van gouverneur-generaal waar tot de aankomst van den opvolger, aartshertog Ernest (Jan. 1594). Daarna trok hij zich op zijn goederen in Luxemburg terug.
Lit. : J. Massarette, Der Luxemburger Gouverneur Graf und Fürst P. E. von M. 1517-1604 (Luxemburg j 926). V. Roosbroeck