(Elephas primigenius). Deze behoort tot de orde der slurfdieren (Proboscidea) en is het meest bekende van de voorhistorische dieren. Het dier bereikte een hoogte van 3½ m, bezat in verhouding tot de rest van het lichaam een zeer grooten kop; was zeer dichtbehaard en zoodoende beschermd tegen de koude.
Leefde gedurende den IJstijd in de Noordel. streken van Europa en Azië, is aan het einde van het Pleistoceen uitgestorven.Fossiele resten, speciaal slagtanden en kiezen, worden veel in Pleistocene afzettingen gevonden; ook in Ned. worden herhaaldelijk mammoetbeenderen uit Diluviale gronden opgegraven. Een bekend mammoet-„kerkhof” is blootgelegd te Predmost in Moravië. In 1901 is een beroemde vondst gedaan: aan de oevers van de Beresovka in Siberië vond men een nagenoeg volledig mammoetlijk, in het ijs geconserveerd; staat thans opgesteld in een museum te Leningrad.
De Paiaeolithische mensch heeft vsch. afbeeldingen van den m. nagelaten (zie afb. links). Aan de hand van deze teekeningen en verdere paleontologische gegevens heeft men getracht een reconstructiebeeld van den uitgestorven m. te vervaardigen (zie afb. rechts). Voor phylogenie, → Proboscidea.
Lit. : O. Abel, Lebensbilder der Vorzeit (1924); K. A. von Zittel, Grundzüge der Paleontologie (Il. Vertebrata, 41923); H. H. Swinnerton, Outlines of Paleontology (Londen 1923); W.
B. Scott, A hist. of Land Mammals (New York 1924) ; O. Abel, Rekonstruktion vorzeitlicher Wirbeltiere (1925); M. Boule en J. Piveteau, Les Fossiles (Parijs 1935). v. d. Geyn