Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Malaga

betekenis & definitie

1° Spaansche provincie, zich uitstrekkend tusschen Middell. Zee en Guadalquivirbekken. Opp. 7 285 km2, ca. 610 000 inw.

Zuidvruchten, wijn en olie; aan de kust ook katoen en suikerriet.2° Hoofdstad van de gelijknamige prov. (36°43'N., 41°25'W.); ca. 190 000 inw. M. ligt aan de Middell. Zee, ten O. van de Guadalhorcemonding, op den rand van een keteldal. Dit dal, dat ca. 140 km lang en 70 km breed is, wordt omgeven door de Siërra de Almuyara, S. de Tolox, S. de Abdalajiz en S. de Alhama en ligt alleen naar het Z.O. open. De Z. winden met hun warmte en tropische vochtigheid maken het klimaat vruchtbaar en de winters zacht, dientengevolge levert deze vlakte (waar ook bevloeiing wordt toegepast): koren, zuidvruchten, zoeten wijn („Malaga”), suikerriet, enz. M. werd door het zachte winterklimaat een geliefde badplaats. Het beschikt over een kunsthaven met behoorlijke spoorwegverbinding en heeft beteekenis als havenplaats. Belangrijk middel van bestaan is de industrie: ijzergieterijen (in de omgeving ijzer, lood en nikkel), machines, katoenwaren, suiker, zeep enz. Bezienswaardig zijn: een kasteelruïne (Alcazaba), Moorsch bouwwerk; de kathedraal, in Renaissancestijl gebouwd (1538-1719); kloosters; markthal; arena, enz.
M. is een Phoenicische stichting. In 1487 werd de stad door Ferdinand en Isabella ingenomen.

Lit. : Schafer, Spanien (1928, 99 vlg.). Sipman

< >