(Lat., = Majesteit des Heeren; Fr.: Dieu de majesté, of: Christ en majesté; Ital.: Maesta), in de iconographie een voorstelling van God of Christus op een rijken troon met zegenend gebaar (zie afb. 1 op de plaat t/o kolom 641 in dl. VII). De eerste voorbeelden in de 4e eeuw (mozaïek in het gewelf van S.
Constanza en in de absis van S. Pudenziana, ook in de begraafplaats van Domitilla te Rome), vooral sedert de 6e eeuw in de begraafplaats van Generosa te Rome, ook op ivoren diptychen. Bekend is de M.
D. van Van Eyck op het Lam-Gods-altaar, misschien onder afhankelijkheid van Orcagna; later Memlinc en G. David.Ook wordt het woord „majestas” gebruikt bij de voorstelling van een tronende hiëratische heiligenfiguur: bekend is de M. der H. Maagd van Duccio te Sienna; en de „Majesté de Sainte Foy” te Conques.
Lit. : Dict. d’archéol. (X, 1254-1257); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus