Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Magma

betekenis & definitie

(geol.), de gloeiend vloeibare massa uit het inwendige der aarde, waaruit de stollingsgesteenten ontstaan. Als lava treedt zij in vulkanen naar buiten. Aangezien in het inwendige der aarde (➝Aarde, sub: inwendige bouw) geen vloeistoffen voorkomen, moet men aannemen, dat er een laag is, die in latent magmatischen toestand verkeert, d.w.z. die door drukontlasting of plaatselijke temperatuursverhooging (radioactiviteit) vloeibaar kan worden en dan als intrusie in hoogere lagen dringt.

Bij de afkoeling komen de opgeloste gassen vrij; deze magmatische gassen (vnl. waterdamp, fluoor, chloor, borium) zijn van groote beteekenis voor ertsafzetting, metamorphose enz. Zij verhoogen de vluchtigheid van deelen van het m. In de intrusies vindt magmatische ➝differentiatie plaats; zoo denkt men zich uit één oermagma van gabbroïde samenstelling de verschillende stollingsgesteenten ontstaan.

Naar de gesteenten, die er zich uit vormen, onderscheidt men granietische, bazaltische, alkalische en andere magma’s. ➝Stollingsgesteenten. Jong.

< >