Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Macedonië

betekenis & definitie

Landschap in het midden van het Balkan-Schiereiland, begrensd door Egeesche Zee, Olympus, door gebergten ten Z. en ten W. van de Vistritza en ten W. van Koritza (Korica), door het Albaneesch-Macedonisch grensgebergte, Sjar Dag, Kara Dag (of Crna gora), Rilo Dag, Perim Dag, O. Rhodope en Beneden-Mesta (XII 384 C-F 1). M. ligt in vier staten, aldus verdeeld:

Opp. in km2 Inwoners Grieksch-Macedonië Servisch-Macedonië Bulgaarsch-Macedonië Albanisch-Macedonië ca. 35.000 ca. 30.000 ca. 4.000 ca. 3.300 ca. 1.500.000 ca. 1.000.000 ca. 125.000 ca. 150.000 Totaal ca. 72.000 ca. 2.700.000

M. is grootendeels bergland, meest Archaeïsche en Palacozoïsche gesteenten (vgl. geologisch kaartje bij →Griekenland); daartusschen liggen vruchtbare vlakten. In W. Macedonië liggen de bekkens van Dessaretië met Ochrida en Koritza, van Anaselica (Boven-Vistritza), van Pelagonia met Monastir en Florina en van Ostrovo, welke door moeilijk toegankelijke gebergten zijn afgesloten; in midden- en O. Macedonië zijn de vlakten grooter (Bekken van Skoplje, Beneden-Vardarvlakte of Macedonische Campania, Stroema-Bekken, Bekken van Drama), onderling door dalen verbonden en bovendien gemakkelijk bereikbaar vanuit de Egeesche Zee. Vele der genoemde vlakten zijn in haar lagere deelen moerassig, daardoor liggen de steden dikwijls aan den rand. In de laatste jaren wordt de drooglegging der moerassen met kracht ter hand genomen, speciaal in de Beneden-Vardarvlakte. Het klimaat van M. is aan de kusten mediterraan, nadert echter in het binnenland het landklimaat (koude winter), vnl. in het Westen.

De bevolking vertoont een nog grootere verscheidenheid dan de staatkundige verdeeling zou doen vermoeden. De zgn. Macedoniërs zijn Slaven, wier taal nauw verwant is aan het Bulgaarsch. Hun nationaal gevoel is echter zwak ontwikkeld, zoodat ze zich gemakkelijk aanpassen aan de Servische overheersching en in Joego-Slavië officieel tot de Serven gerekend worden (enkelen verzetten zich echter hardnekkig). Grieken bewonen het geheele Z. van M. Zij hebben hun gebied in de laatste decennia sterk uitgebreid: reeds onder Turksche heerschappij door cultureele middelen, van 1923 tot 1925 door gedwongen emigratie van Turken en Bulgaren, waarvoor Grieken uit Klein-Azië in de plaats kwamen.

In Grieksch-Macedonië steeg het aandeel der Grieken 1912-’26 van 42,6% tot 88,8%, terwijl in denzelfden tijd dat der Mohammedanen (meest Turken) daalde van 39,4% tot 0,1% en dat der Bulgaren van 9,9% tot 5,1%. Verdere, kwantitatief minder belangrijke bevolkingselementen van M. zijn Bulgaren in het N.O., Albaneezen in het W., Serven in het N., Aromoenen in de berglanden, vnl. in het W., nog kleine aantallen Turken in het O. en ten slotte Joden in Saloniki.

De godsdienst is overheerschend Orthodox, ook zijn er nog vrij wat Mohammedanen (vnl. Turken en een groot deel der Albaneezen).

Het voornaamste middel van bestaan is landbouw, hoofdproduct is graan (tarwe, maïs, rijst), verder worden geteeld tabak, katoen, wijn, opium, en in de kuststreken olijven, sinaasappelen, citroenen, vijgen. Veeteelt wordt ook door geheel M. beoefend: runderen, varkens en buffels in de vlakte, schapen en geiten in de gebergten. M. is rijk aan delfstoffen, vnl. in Chalcidice (magnesiet, chroom, zilver, lood en antimoon), maar de ontginning beteekent nog niet veel. De industrie is weinig ontwikkeld, ze zetelt in Saloniki (katoen, wol, tapijten, leer, schoenen, zeep, tegels, meel, bier), aan den W. rand der Beneden-Vardarvlakte, waar uit waterkracht electriciteit wordt opgewekt (katoen-, wol- en tapijtindustrie in Edessa en Berroia), en in Kavala, Drama en Seres (tabaks- en tapijtindustrie). In M. snijden elkaar twee der belangrijkste wegen van het Balkan-Schiereiland, nl. die van Belgrado naar Athene en die van Durazzo naar Stamboel. Nabij dit snijpunt ontstond aan een diep in het land dringende golf de havenstad Saloniki. Hoek.

Geschiedenis. Macedonië was oudtijds een landstreek ten N. van Thessalië, waarvan de bewoners Grieken waren, die van het overige deel der natie afgescheiden leefden. In ruimeren zin omvatte M. niet alleen de Emathia-vlakte en Pieria, maar ook streken ten W. en ten N. Een koning met uitgestrekte macht stond aan het hoofd; de grondbezittende adel vormde de kern van volk en leger. Het binnenland was tot in de 4e eeuw v. Chr. begroeid met hooge wouden, waartusschen verspreide dorpen lagen; slechts aan de kust waren er enkele steden.

Eerst ca. 400 dringt de Gr. cultuur binnen. Van staatkundig belang werd M. eerst onder Philippus en vooral Alexander; doch de onderlinge strijd van diens opvolgers, de Diadochen, bracht het ten val. De Romeinen overwonnen het definitief te Pydna in 168 v. Chr. E. De Waele.

Voor de nieuwe en nieuwste gesch. van M., zie →Bulgarije; Griekenland; Servië; Turkije.

< >