Een objectieve ➝ verduistering, die ontstaat, wanneer de zonnestralen, die de maan verlichten, door de aarde worden onderschept. Nu werpt de aarde drieërlei schaduw.
In de halfschaduw, kunnen van een deel der zonneschijf nog rechtstreeks lichtstralen komen, in de kernschaduw niet meer. Toch is het in het voorste stuk van de kernschaduw niet geheel donker, daar de dampkring van de aarde de stralen, die ze doorlaat (grootendeels roode), naar binnen afbuigt. In dit voorste deel kan de maan doordringen, de geheele maanschijf of een deel, met als gevolg totale of gedeeltelijke m. De verduisterde maan is dan meer of minder helder rood getint. Dat niet bij iedere volle maan een m. plaats heeft, komt hier vandaan, dat de maanbaan niet samenvalt met het vlak, waarin de zon (schijnbaar) en dus ook de aardschaduw zich bewegen (➝ Maan, sub beweging), zoodat voor een intreden van de maan in de kernschaduw noodig is, dat de volle maan zich dicht genoeg bij een der knoopen bevindt. Men vergelijkt de m. volgens haar grootte = afstand PQ, gemeten in maanmiddellijnen (vroeger in duimen = 1/12 middellijn). De m. hebben wetenschappelijk belang, omdat dan sterbedekkingen ook van zwakke sterren kunnen worden waargenomen, en voor de kennis van de physische gesteldheid van het maanoppervlak. de Kort.