Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Maanmythologie

betekenis & definitie

De beteekenis der m., miskend door de natuurmythologische school van M. Müller en eenzijdig overdreven door de astraalmythologen van de school van E. Siecke en geestesgenooten, is zonder twijfel zeer groot.

De maan is een der voornaamste mythische motieven. Vaak werd zij als een menschelijk wezen, man of vrouw, gedacht. Zon en maan vormen dikwijls een echtpaar met de sterren als hun kinderen.

Elders weer zijn ze broeder en zuster of ook twee vijandelijke wezens, die elkaar in een eeuwige jacht achtervolgen, of de maan is een herder, die zijn schapen, de sterren, hoedt. In andere gevallen is de maan zuiver zakelijk, als een schedel, een schijf, een rad, een sikkel, een horen, een bootje, gedacht. Haar gedaanteveranderingen worden meestal als een mager en dik worden opgevat.

De oorzaken, die hierover aangegeven worden, zijn zeer verschillend. In Weda-literatuur wordt zij gedacht als een vat, dat de soma, den goddelijken levensdrank, bevat, waaruit de goden drinken. De sage van den H.

Graal staat hoogstwaarschijnlijk hiermee in verband. Van de maanvlekken worden ontelbare verklaringen gegeven. Ons is bekend het mannetje uit de maan, dat ’s Zondags onder de mis hout sprokkelde en tot straf met zijn bussel hout op den rug op de maan geplaatst werd.

De maansverduistering wordt aan geesten, draken enz. toegeschreven. Met de gedaanteveranderingen der maan hangt het geloof samen, dat zij invloed heeft op den wasdom der planten en de vruchtbaarheid van dieren en menschen. Hierin spelen de maandstonden der vrouw, die op tijdstippen van ongeveer denzelfden duur als de maanperioden terugkeeren, een voorname rol.

Over het algemeen wordt de maan als een onvriendelijk, vijandig wezen gedacht. Zij staat ook vaak in betrekking tot het doodenrijk. Een groote godsdienstige beteekenis heeft de maan over het algemeen niet gehad.

Wel hebben maanmythologische motieven zich vaak met godsdienstige opvattingen vermengd. Reeds in de jongste oerculturen werd zij het symbool van den stervenden en weer oplevenden en vaak ook zich zelf scheppenden stamvader, die met het Hoogste Wezen rivaliseert en verschillende zijner eigenschappen tot zich trekt of er mee versmelt. Zoo ontstaan dan de eigenaardige, gemengde figuren, half-goddelijke, half-menschelijke gedaanten naar den aard van Heitsi-Eibib en Gamab bij de Hottentotten en de Bosjesmannen, wier lunair karakter aan hun gewonde of vermagerde knie te herkennen is.

In de moederrechtelijke culturen wordt het Hoogste Wezen vaak versmolten met het vrouwelijk gedachte maanwezen. De heldere volle maan wordt dikwijls gedacht als een goede held, vertegenwoordiger van al het goede en schoone, de donkere maan daarentegen als een booze demon, vertegenwoordiger van al het slechte. Deze wordt dikwijls de heerscher der onderwereld.

In Assyro-Babylonië vormde de maangod Sin een triade met de zon en de avondster. Hij werd vereerd te Oer. In Griekenland was de maangodin Selene vooral bekend door de mythe, waarin haar liefde tot Endymion verhaald werd.

Te Rome had Luna een tempel op den Mons Aventinus. Lunaire attributen hadden in Griekenland vooral Artemis en Hecate, in Rome Vesta, Janus (tweegezicht), Juno, Mars. In Egypte was de maan het gewonde oog van den Schepper-god of ook het gestolen oog van den Schepper-god, dat door Horus teruggebracht werd.

De zon was zijn ander oog. Ook in Japan waren zon en maan de oogen van den hemelvader. Lit.: E. Hentze, Mythes et symboles lunaires (1932); Rühle, Mond (Religion in Gesch. und Gegenwart, IV).Bellon.

< >