(Gr. lukeion).
A) In de Oudheid is l. de plaats te Athene, toegewijd aan Apollo → Lukeios, oudste gymnasium, waar Aristoteles en de Peripatetici onderwijs gaven. Te Rome noemde men, in navolging hiervan, lycea de instellingen voor philos. onderwijs.
B) Moderne onderwijsinrichting. In den modernen tijd heeten lycea in Frankrijk de officieele instellingen voor middelb. onderwijs; in Duitschland de middelb. meisjesscholen. Voor de l. in België, → Middelbaar Onderwijs. E. De Waele.
In Nederland is l. de benaming voor scholen met een ongedifferentieerden onderhouw en een gedifferentieerden bovenbouw. Hoewel enkele lycea Latijn in den onderbouw als leervak hebben opgenomen, is de meest bekende combinatie een tweejarige onderbouw zonder Latijn. Daarop staat als bovenbouw een gymnasiale afdeeling van vier jaren en een andere driejarige of vierjarige afdeeling, correspondeerende met één of met beide soorten hoogere burgerschool (A en B); bovendien is soms een derde afdeeling toegevoegd, correspondeerend met de hoogste klassen van een vijfjarige handelsschool. Voor meisjes zijn takken van den bovenbouw dikwerf een middelbare meisjesschool van drie jaren en een hoogere burgerschool B van vier jaren. De naam l. is door den eersten rector van het eerste lyceum, „Het Nederlandsch Lyceum”, te Den Haag, gesticht in 1909, prof. R. Casimir, ontleend aan het te zijner tijd nog niet gedrukte rapport van de Ineenschakelings-commissie. De bedoeling van de eerste voorstanders van de lyceumgedachte was: de beroepskeuze moest door een liefst driejarigen onderbouw naar later worden verschoven; de verschillende richtingen van humanistisch en realistisch onderwijs in den bovenbouw moesten een onderwijs geven, dat zich om enkele kernvakken concentreerde, zonder overlading van bijvakken; de verschillende afdeelingen moesten een levensgemeenschap vormen door elkaar te beïnvloeden. Van deze bedoelingen kwam weinig tot zijn recht. Financieele redenen dringen meestal tot het aanvaarden van het lyceum-type; de onderbouw is op geen enkele school driejarig, op eenige scholen zelfs eenjarig; in den bovenbouw is voor concentratie geen gelegenheid, omdat de wettelijke leerplannen, die voor zelfstandige scholen zijn ontworpen, gevolgd moeten worden; de wederzijdsche beïnvloeding vindt even goed plaats op gym. en H.B.S., die onder één rector onder één dak huizen. Een heftige strijd is ontbrand, toen minister de Visser in een wetsontwerp een lyceum-afdeeling had ontworpen met alleen Latijn in den bovenbouw. De vraag was niet enkel, of deze afd. bij de H.B.S. dan wel bij het gymnasium thuishoorde, maar vooral of de Klassieke opvoeding, zooals alleen door een gymnasium kan gegeven worden, niet in het gedrang zou komen. Het verzet der classici heeft tot heden dit schooltype tegengehouden. Het aantal l. nam aanvankelijk langzaam toe: in 1909 werd het Ned. L. gesticht, in 1915 het Kath. l. voor meisjes, eveneens in Den Haag; in 1920 bestonden 16 l.; 1930 was het aantal 40. Op 15 Sept. 1934 bestonden 46 l. met 11 472 leerlingen (6 407 jongens en 5 065 meisjes); daarvan hadden 8 l. een afd. middelbare meisjesschool. Bovendien waren aan 5 l. handelsscholen verbonden, waardoor het totaal aantal leerlingen op de l. met 165 (139 jongens en 16 meisjes) stijgt. Op 1 Jan. 1934 bestonden 14 Kath. l. met 3 188 leerlingen (2 045 jongens en 1143 meisjes).
Zie ook → Gymnasium; Hoogere Burgerschool; Latijnsche school; Meisjesonderwijs (sub Middelbare meisjesschool); Subsidie-regeling.
Lit.: Statistiek van het Voorbereidend hooger onderwijs en middelb. ond. 1930-1931 (Centr. Bur. -voor de statistiek, 1932); Jaarb. voor het onderw. en de opv. (III 1935, Uitg. v. h. R.K. Centr. Bur. voor O. en O., Den Haag); R. Casimir, Het Ned. L. 1909-1934 (1934). Beuns.