Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lucianus

betekenis & definitie

Oud-Grieksch schrijver. * ca. 120 na Chr. te Samosata (Syrië), ✝ ca. 180 als Romeinsch ambtenaar in Egypte. Hij was Sophist en bereisde als redenaar vele landen om de Middellandsche Zee. Op veertigjarigen leeftijd, niettegenstaande hij algemeen succes oogstte, werd hij zijn holle declamatiekunst moede en ging over tot de philosophie, zonder zich evenwel bij een bepaalde richting aan te sluiten, daar zijn woelige geest van nature al te sceptisch was.

Later, opnieuw onbevredigd, wijdde hij zich ten slotte weer aan de declamatiekunst en de lit., in het bijz. de satyrische. In zijn tallooze geschriften zijn uiteenloopende genres vertegenwoordigd: sophistische schertsen (Paignia), diatriben, apomnèmoneumata, philos. spotternijen als bijv. het Symposium, verhandelingen in briefvorm, satyrische dialogen door levenden of dooden of goden gehouden, een paar als scherts bedoelde drama’s, een parodie van den reis- en avonturenroman, ook epigrammen. Doorgaans laat hij zich inspireeren door de satiren van zijn landgenoot Menippus, den spotter uit de 3e eeuw v.

Chr.; welk onderwerp hij ook aanraakt, steeds breekt hij af; ook het Christendom valt hij aan. Zijn taal is het neo-Attisch. Onder de auteurs der Tweede Sophistiek is hij de wereld-auteur geworden en in alle tijden gebleven.Lit.: Buiten 53 epigrammen, in de Anthologia opgenomen, zijn 80 geschriften, meestal van kleineren omvang, van hem bewaard in ca. 160 hss. Niet alle stukken zijn echt.

Uitg.: Jacobitz (3 dln., laatste herdruk van 1891-1926); Nilén (reeds 1 dl. met Prolegomena, 1900-’23).

V. Pottelbergh.

< >