(veeartsenijkunde). Er zijn paarden, die de slechte gewoonte hebben, door den kop en de borstholte in een bepaalde houding te fixeeren, in het zoo geopende strottenhoofd lucht te laten stroomen, wat gepaard gaat met een eigenaardig geruisch. Daarna kan de lucht weer terugtreden en in den slokdarm komen en ingeslikt worden.
Daardoor kan deze hebbelijkheid allerlei onaangename gevolgen hebben (opgezette maag en ingewanden) en wordt l. beschouwd als een koopvernietigend gebrek. Worden bovendien bij het l. de tanden gebruikt om den stand van den kop te fixeeren, dan spreekt men van kribbebijter. De oorzaak is verveling of onvoldoende voeding.
In het laatste geval schijnt het, dat de lucht voldoet als maagvulling. Operatief kan het euvel verholpen worden door de spieren, die bij het fixeeren van den kop worden gebruikt, door te snijden.