1° Provincie in midden-Italië (Toscane); opp. 1 775 km2, ca. 340 000 inw. (vnl. Kath.). L. is de kuststrook bij de Tyrrheensche Zee meteen deel van het Toscaansch heuvelland.
2° Hoofdstad der gelijknamige Ital. prov. (XIV 320 C3); ca. 82 000 inw. (vnl. Kath.). De oude stad bezit nog een kring van drie oude muren met bolwerken. Vele mooie gebouwen: dom uit de 11e e., kerken in basiliekstijl als de San Frediano (12e e.) en San Michele (12e e.) met talrijke kunstschatten van Luca della Robbia, Filippino Lippi e.a. Bisschopszetel. Industrie (textiel, zijde, tabak, papier). Voor de beeltenis van Lucca, een gekleed crucifix, zie ➝ Ontkommer.
Geschiedenis. L. was 177 v. Chr. een Lat. kolonie en tijdens de heerschappij der Longobarden de hoofdstad van een hertogdom. Onder de Duitsche keizers maakte het deel uit van het markgraafschap Tuscië, doch werd in 1370 een vrije rijksstad. Napoleon verhief L. in 1805 weer tot een hertogdom, dat op het Weener Congres geschonken werd aan Maria Louisa van Etrurië; haar zoon vermaakte het echter aan Toscane en ten slotte werd het onderhoorig aan Sardinië.
Te L. bestond vóór 325 een Christen-gemeente; als eerste bisschop is Maximus bekend (343-344). Benedictus XIII verhief L. in 1726 tot een exempt aartsbisdom. De metropoliet Mansi (1765-’69), beroemd door zijn uitgave van de verhandelingen der concilies, stichtte te L. een academie voor liturgie en kerkgeschiedenis. In de kathedraal van den H. Martinus bevindt zich de befaamde Volto Santo.