(Grieksch),
1° in het gewone spraakgebruik: woord, spreuk, stelling, redeneering, verhaal, rekenschap, verantwoording, berekening, denkvermogen, redelijk denken.
2° Als technische term in de Grieksche wijsbegeerte beteekent l.: bij ➝ Heraclitus, de immanente wet van het wereldgebeuren, identiek met het vuur, waaruit alles bestaat, volgens welke de ontwikkeling der dingen met noodzakelijkheid en goeden grond verloopt; bij de ➝ Stoa, het goddelijk beginsel, dat als wezensprinciep de wereld tot een organisme maakt en als wereldwet niet enkel alles noodzakelijk doet verloopen, maar ook over de dingen een voorzienige en doelbewuste leiding uitstrekt; de logoi spermatikoi of kiemkrachten bepalen de individueele dingen tot wat zij zijn en ontwikkelen zich organisch en doelmatig; bij ➝ Philo van Alexandrië, het eerste der middelwezens (logoi), den eersten bemiddelaar tusschen God en wereld; niet ongeworden zooals God, niet geworden zooals de andere schepselen, maar aan God ondergeschikt als diens eerstgeboren zoon; in de logoi komt de beteekenis van de Platoonsche ideeën, de Stoïsche logoi spermatikoi, de Neo-Pythagoreïsche daimones en de Oud-Testamentische engelen te zamen; bij ➝ Plotinus, het redelijke begrip, waarin de inhoud der idee door reflexie is verwerkt; op dezelfde wijze is in de wereldziel de Kous of Algeest verwerkt.
3° In het Evangelie van Joannes (Jo. 1.1-14) beteekent L. het Woord Gods, den Tweeden Persoon der H. Drievuldigheid, Die van eeuwigheid bij God is, Die God is en in den tijd is Vleesch geworden.
4° In het algemeen wijsgeerig spraakgebruik beteekent l. het geheel der kenvermogens of kenfuncties, de redelijke bezinning (tegenover ethos, het irrationeele, de daad, het zedelijk handelen).
F. Sassen.