1° Godefridus, Ned. priester. * ca. 1615 te Den Bosch, † na 1688. Eerste Ned. leerling van het college der Propaganda te Rome, werd daar 1640 priester gewijd; promoveerde er 1642 tot doctor philosophiae et theologiae. De kerkvoogden hier te lande waren tegen hem ingenomen als kweekeling er Propaganda en weigerden hem een aanstelling; 1652-’54 stond hij (door de Propaganda gezonden?) te Amersfoort.
Th. de Koek trof hem te Rome aan als sacristanus der kerk van S. Maria dell’Anima.Lit.: Arch. aartsbisd. Utr. (X, 310 vlg.; XXIV, 309 vlg.; L, 272 en 381); V. d. Heijden, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III).
2° Joannes Aloysius, Ned. staatsman. * 15 Nov. 1858 te Baardwijk, † 10 Juli 1921 te Den Haag. Promoveerde met lof te Leiden tot doctor in de rechtswetenschappen in 1887, op proefschrift „Publiekrecht tegenover Privaatrecht”. Vestigde zich als advocaat te Den Bosch en was van 1896-1901 lid der Tweede Kamer, 1901-’05 minister van Justitie (in het ministerie-Kuyper), daarna weer Kamerlid tot 1920, in welk jaar hij lid werd van den Raad van State. Hij was het, die namens de R.K. Kamerfractie bij de begrootingsdebatten van 1913 in een klassieke redevoering de financieele gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan de orde stelde en het ministerie Cort v. d. Linden tot het instellen van een staatscommissie bracht, die deze materie zou voorbereiden. L. was in zijn tijd een der voornaamste leiders der Katholieken.
Derks.