(Gr. leitourgia < leitos = openbaar, ergon = werk, daad).
I. Wezen.
Bij de heidenen (Grieken):
1° openbare daad ten voordeele der gemeenschap;
2° (later) allerhande dienstverrichting;
3° openbare godsdienst.
Bij de Joden (vlg. de Septuagint): openbare dienstbewijzing, vnl. aan God, ook aan vorsten en profeten. Bij de Christenen:
1° (vlg. de H. Schrift) gewijde dienstverrichting: openbare godsdienst (vnl. Offer, ook in geestelijken zin), onderlinge liefdedienst;
2° sinds 4e eeuw allengs de godsdienstige handeling bij uitnemendheid: het Misoffer; aldus nog heden in het Oosten: L. van den H. Joannes Chrysostomus = H. Misoffer, gevierd vlg. den ritus aan dezen heilige toegeschreven, enz. In het Westen kwam het woord eerst in de 16e eeuw in kerkelijk gebruik voor: plechtigheid, spoedig beperkt tot: de deze plechtigheden regelende voorschriften. Heden hernam de term zijn oorspr. beteekenis terug van „daad”, nl. van openbaren godsdienst, in volstrekten zin dien van Gods Kerk, in ruimeren ook voor dien der Joden en heidenen.
II. Begrip De l. is derhalve in strikten zin: de godsdienst der Kerk als der zichtbare door Christus gestichte gemeenschap, zijn Mystiek Lichaam, welks leden de gedoopten zijn, met Christus zelf als Hoofd; en zij omvat alle godsdienstige handelingen dier Kerk, zoowel inzooverre deze zich daarmede richt tót God, als wel er door ontvangt ván God: Misoffer, Sacramenten, Sacramentaliën, Koorgebed of kerkelijk Officie. Al deze handelingen, geestelijk en stoffelijk tevens, welke ten deele, naar haar zelfstandigheid door Christus zelf zijn ingesteld, voor het overige door de Kerk, krachtens het gezag door Christus haar geschonken bepaald, zijn samengesteld uit velerlei elementen: teksten (gebeden, lezingen, hymnen, formulieren); zang (en muziek); gebaren, gewaden; ruimten (kerk, kerkhof, ook daarbuiten: huis, werkplaats, veld, weg, enz.); voorwerpen (altaar, vaatwerk, meubelen); stoffen (brood, wijn, water, olie, zout, was, zijde, linnen, enz.); tijdsbepalingen (uur, dag, week, enz.); symboliek. Dit alles bevindt zich beschreven in de liturgische boeken, in losse decreten (vnl. die der Congregatie der Riten, vgl. ook ➝Rubrieken) en in commentaren. Hoogepriester en bedienaar (liturg) der l. is eerstens Jesus-Christus (Hebr. 7.2), die wegens de vereeniging in zijn Persoon van de Goddelijke en de menschelijke natuur, volgens deze laatste de in volstrekten zin eenige Middelaar is tusschen God en de menschen; voorts zijn het allen, die in eenigerlei mate in zijn Priesterschap deelen: de gedoopten, de gevormden, de gewijden, allen door hun sacramenteel merkteeken tot het uitoefenen der l. bestemd; op bijzondere wijze echter de laatsten, wijl aan hen de macht geschonken is om uit naam der Kerk, het Onbloedige Offer aan God te brengen, en uit naam van God door de Sacramenten de genade uit te deelen.
III. Ontwikkeling Uit haar oorspr. eenheid ontwikkelde zich de l. in innig verband met de ontwikkeling der geheele Kerk, derhalve autonoom, met gebruikmaking echter van al wat de Voorzienigheid haar daartoe rondom had voorbereid bij Joden zoowel als bij heidenen, in Oost en in West. Verschil van volksaard, maatschappelijke toestanden, taal, enz. gaven aan deze ontwikkeling een in onderdeelen plaatselijk verschillend karakter. Over den oudsten vorm der l. bestaan weinig nauwkeurige gegevens, buiten het N. Testament zijn de bronnen schaarsch. Van Apostolischen oorsprong zal men veelal datgene moeten houden wat in die l. één is. De vrijheid was toen nog groot, het was ook de tijd der charismen. Eerst na den Kerkvrede (313) kon de ontwikkeling zich ten volle ontplooien, en tegelijk met die van het algeheele organisme der Kerk begint zij zich dan meer en meer saam te trekken rond de oude groote politieke, gaandeweg nu ook kerkelijke, middelpunten: Alexandrië, Antiochië, Rome, zonder echter andere concentraties uit te sluiten rond kleinere, om bijzondere redenen van belang: Jerusalem met zijn heilige plaatselijke herinneringen, Milaan met zijn zetel van het keizershof, enz. Later speelden scheuringen en ketterijen mede haar rol; onderlinge beïnvloedingen hadden plaats (zelfs tusschen Oost en West), ook verschuivingen: Antiochië verdween, Constantinopel verrees. Het oorspr. familieverband bleef echter als grondslag: Alexandrië vertakt in Egyptische (Koptische) en Abessinische (Ethiopische) liturgie; Antiochië in de West- en Oost-Syrische, Malabarische, Byzantijnsche (Constantinopel), Armeensche, Maronietische; Rome in de Afrikaansche, Gallische, Milaneesche, Mozarabische, Keltische. Met de 5e-6e eeuw was deze ontwikkeling grootendeels voltrokken. Tot de bestendiging der l. in haar verschillende vormen droegen meerdere oorzaken bij. Eerstens: inkorting der vrijheid door de ontwikkeling van centraal kerkelijk, en soms ook wereldlijk, gezag (dat der Bvzantijnsche keizers in het Oosten, in het Westen dat der Karolingers, die zelfs streefden naar de oplossing der afzonderlijke liturgieën in de Romeinsche!); voorts: de ontwikkeling der liturgische boeken, waarin de teksten enz. werden opgeteekend, en onveranderd overgeleverd, met welke ontwikkeling gepaard ging het ontstaan der liturgische talen (oudste: „Hebreeuwsch” = Arameesch, Grieksch, Latijn), alle oorspr. omgangstalen, die, in deze boeken (en in Bijbelhandschriften) onttrokken aan de invloeden, die haar daarbuiten aan verandering onderwierpen, voor de wereld zgn. doode talen werden, voor de Kerk echter eigen talen, waarin zij voortaan een onveranderlijken inhoud op onveranderlijke wijze vermocht uit te drukken, een verloop (natuurlijk en daarom noodzakelijk, en zich in de geschiedenis steeds herhalend), dat de Kerk dan eindelijk bekroont met aan zulk een taal geheel eigen zang te schenken, en haar aldus in het gebruik te bestendigen. Met dit alles werd intusschen elke verdere ontwikkeling der l. niet ten eenenmale onmogelijk, zelfs niet daar, waar, gelijk vooral in het Westen (ook in het Oosten: Constantinopel), tot handhaving en bevestiging der orthodoxie, op bijzondere wijze naar eenheid gestreefd werd en het leidende gezag zich geheel concentreerde (C.I.C. can. 1257)'. Ook daar bleef een plaats voor afzonderlijke l. (Milaan, Braga, Toledo, Lyon, vsch. kloosterorden) en nieuwe elementen vinden er nog steeds de geleidelijke opname van voorheen, zij het dan in beperkter mate. Bovendien erkent de wetgeving ook nog steeds, onder zekere voorwaarden, het goede recht niet slechts van gebruiken, die zich bij haar voorschriften aansluiten (secundum legem) of zich naast deze plaatsen (praeter legem), maar ook van zekere daarmede in strijd zijnde (contra legem; vgl. C.I.C. can. 25-30). Vgl. ➝Liturgie-wetenschap en andere trefwoorden, samengesteld met ➝Liturgische.
Lit. Algemeen: Callewaert, Institutiones liturgicae, I. De sacra Liturgia universim (Brugge); Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (Freiburg). Bij I en II: Festugière, Qu’est-ce que la Liturgie? (Maredsous, Parijs; Ned.: Wat is de L., door de Wyels); id., La Liturgie catholique (Maredsous); Hanssens, De Natura Liturgiae, in Periodica de re mor. can. et lit. (1935). Bij III: Baumstark, Vom geschichtl. Werden d. Liturgie (Freiburg); Gatterer, Annus liturgicus (Innsbruck). Louwerse.
IV. Liturgie in de Protestantsche Kerken Voor zoover de Geref. en Herv. Kerken aangaat, hebben de resp. synodes nimmer een vaste orde bepaald in den eeredienst. Men kan zeggen, dat in deze Kerken de besluiten van de Dordtsche Synode (1618-’19) van kracht zijn. In de Geref. en Herv. Kerken is de orde in den regel als volgt: Zondagsmorgens: votum, zegen, gezang, wetslezing, gebed, tekst, gezang en collecte, prediking, al dan niet onderbroken door een tusschenzang, gebed, slotzang, zegengroet. Des Zondagsavonds is de orde hetzelfde, behalve dat de voorlezing van de Twaalf Artikelen des Geloofs in de plaats van de wetslezing komt. Meestal wordt eens in de drie maanden het H. Avondmaal bediend. Vooraf wordt dan het Formulier des H. Avondmaals gelezen. Het is te vinden achter in elk psalmen- en gezangenboek.
Enkele andere liturgische vormen vinden we als uitzonderingen bij den Protestantenbond, Vrijzinnige gemeenten en Luthersche Kerken. Overigens wordt deze orde vrijwel overal gevolgd. Zie voorts ➝Liturgische beweging.
Lit.: H. H. Kuyper, De authentieke tekst der liturg. geschriften gehandhaafd (1901); A. Kuyper, Encyclop. der H. Godgeleerdheid (III 1897, 510); A. H. v. Minnen, De Geref. Eeredienst (1908); A. Kuyper, Onze Eeredienst. Zie verder ➝Liturgische beweging. Lammertse.