Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lintwormen

betekenis & definitie

(Cestodes). Beschrijving. L. zijn lint- of bandvormige, vaak zeer lange wormen, die opgebouwd zijn uit achter elkaar geschakelde geledingen, die men proglottiden noemt, soms duizenden achter elkaar.

Het voorste gedeelte is zeer dun en de eerste geledingen zeer kort. De kop zelf is niet geleed en met zuignappen voorzien, waarmee de worm zich aan den darmwand vasthecht. Bij sommige soorten worden op den kop bovendien nog een kring haakvormige organen gevonden, die ook ter vasthechting dienen.

Achter den kop vindt men den hals, die ook nog ongeleed is, en deze vormt nu voortdurend nieuwe proglottiden. Deze groeien, naarmate ze ouder worden, en zoo vindt men aan het eind van den worm de grootste proglottiden, die bij de gewone l. van den mensch ong. 2 cm lang en 1 cm breed worden en enkele mm dik.Voortplanting en ontwikkeling. Het voorste gedeelte van een proglottis is altijd smaller dan het achterste. In de oudere proglottiden ontwikkelen zich de geslachtsorganen, en wel de mannelijke en de vrouwelijke in één proglottis. De bevruchting der eieren kan zoowel door het mannelijke orgaan van dezelfde proglottis gebeuren als door dat van een andere proglottis. De bevruchte eicel ontwikkelt zich in den uterus van de proglottis tot een bepaald stadium en dan houdt de ontwikkeling voorloopig op. De verst naar achteren gelegen proglottiden bevatten dus de rijpe eieren, waarvan een deel al jonge larven bevat, en deze proglottiden worden op den duur ieder afzonderlijk of in groepen afgestooten en komen dan met de ontlasting naar buiten. Er heeft dan geen verdere ontwikkeling van de larven meer plaats, totdat deze terecht komen in een geëigenden zgn. tusschengastheer. Daar komen de larven in den darm vrij, boren zich door den darmwand heen, worden met den bloedstroom meegenomen en komen terecht in allerlei organen. Hier ontwikkelt de larve zich verder tot een allengs grooter wordend blaasje (Cysticercus of blaasworm), dat bij sommige soorten ½ 1 cm in doorsnede wordt, maar bij andere bijv. enkele liters vocht kan bevatten. In deze blaas ontstaan van den wand uit een of meer „scolices”, die later bij den volgenden gastheer den kop van den l. vormen. Wordt nu onvoldoende verwarmd vleesch gegeten van met blaasworm geïnfecteerde dieren (runderen, varkens, visschen), dan ontwikkelt zich weer de gewone l., waarvan zoo juist is uitgegaan.

In den darm zijn de l. meestal in vrij levendige beweging. De kop is bijna altijd hoog in den darm vastgehecht en de verdere worm bevindt zich, al of niet ten deele opgerold, in lager gelegen darmgedeelten.

Belangrijkste soorten. De voor den mensch belangrijkste l. zijn: Taenia saginata, Taenia solium, Taenia echinococcus en Dibothriocephalus latus. Bij de Taenia saginata en solium en bij de Dibothriocephalus latus is de mensch de drager van den worm en zijn dieren de tusschengastheeren. Bij de Taenia echinococcus is het juist andersom en is de mensch de drager van den blaasworm, terwijl een dier, meestal de hond, den lintworm herbergt.

De Taenia saginata of ongewapende l. wordt tot 10 m lang. De kop heeft 4 zuignappen, maar geen haken. De oudste proglottiden laten afzonderlijk los en komen met de ontlasting, maar ook wel spontaan, door den anus naar buiten. Tusschengastheer is het rund, in de spieren maar ook in inwendige organen, waarvan de cysticercus wordt gevonden. In Europa is ½ 4 % van de runderen besmet. De Taenia saginata komt alleen bij den mensch voor.

De Taenia solium of gewapende l. wordt tot 3½ m lang en komt eveneens alleen bij den mensch voor. De kop heeft 4 zuignappen en een krans scherpe haken. De proglottiden zijn breeder en korter dan van de saginata, de oudsten worden in groepen van 5-10 tegelijk afgestooten en met de faeces verwijderd. Tusschengastheer is hier het varken, een enkele maal ook wel andere dieren en sporadisch de mensch; vooral waar varkensvleesch gegeten wordt, komt ook de Taenia solium bij den mensch voor. Nu tegenw. wegens het trichinose-gevaar het varkensvleesch zoo nauwkeurig gekeurd wordt, komt de Taenia solium maar zelden meer voor.

Taenia echinococcus of hondenlintworm, ca. 5 mm lang, bestaat behalve uit den kop slechts uit 3-4 proglottiden. Deze worm heeft 4 zuignappen en een dubbele krans van haken vóór op den kop. Over de wijze van voorkomen van deze lintworm, zie ➝ Echinococcus.

Dibothriocephalus latus of breede l. wordt tot 9 m lang en heeft breede korte proglottiden (soms, 3 4000). Aan den kop worden 2 zuiggroeven gezien, maar geen haken. De rijpe proglottiden laten altijd in samenhangende, uit vele proglottiden bestaande stukken los. De tusschengastheer bij dezen worm is een of andere zoetwatervisch (zalm, baars, snoek, enz.) en de mensch infecteert zich door het eten van onvoldoend verwarmde visch. Bij dragers van dezen l. ontstaat een enkele maal een anaemie, die volkomen gelijkt op de pernicieuze anaemie, maar die na afdrijving van den worm vanzelf geneest. De Dibothriocephalus latus komt ook in bepaalde streken voor, vooral aan de kusten van de Oostzee en wel het meeste in Finland.

Behalve bovenstaande l. komen er nog vele andere voor, die echter voor den mensch van geen of zeer ondergeschikte beteekenis zijn.

Voor het afdrijven der l. bestaan zeer vele middelen. In Ned. wordt het meest toegepast een extract van mannetjesvaren (extr. filicis maris) of 500-1000 laboemerah-pitten (Indisch middel). Daarbij wordt volgens oude gewoonte dan meestal den avond te voren haringsla gegeten en den volgenden ochtend een kop zwarte koffie gebruikt; daarna volgt dan het wormafdrijvend middel en eenigen tijd daarna een laxans. Met een dgl. kuur komt altijd wel een zeer groot deel van den worm te voorschijn. Wanneer echter de kop niet afgedreven is, groeit deze weer aan en na eenigen tijd moet de kuur weer herhaald worden.

In vele streken, waar de l. inheemsch is, wordt het hebben van een l. heelemaal niet als lastig of onaangenaam, maar zelfs als nuttig beschouwd. Zoo zijn er streken in Afrika, waar men den l. door middel van kleine doses van een antiwormmiddel op een bepaalde lengte houdt en een dgl. l. als een voorwaarde voor goede gezondheid opvat.

Wyers.

< >