Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lintbebouwing

betekenis & definitie

Vrijwel aaneengesloten bebouwing, meest met woon- of landhuizen, langs buitenwegen, terwijl de achtergelegen gronden open blijven, zoodat deze bebouwingsreeksen zich als linten door het land slingeren. In Ned. is in het moeilijk te bebouwen polderland, waar men de huizen bij voorkeur langs of op de dijken zette, een bescheiden vorm van l. sedert lang gebruikelijk (Zaanstreek, enz.). Het verschijnsel heeft evenwel buitensporige afmetingen aangenomen, sedert met de snelle bevolkingsvermeerdering de bouwbedrijvigheid toenam, de dwang om binnen de stedelijke omwallingen te bouwen verviel en sedert de sterk verbeterde vervoersgelegenheden (trams, bussen) het mogelijk hebben gemaakt ver buiten de eigenlijke centra te wonen.

De l. wordt bevorderd, doordat het voor de bouwers aanzienlijk goedkooper is langs de bestaande wegen te bouwen, dan daartoe eerst nieuwe woonstraten aan te leggen.Uit een algemeen oogpunt evenwel is de l. zeer bedenkelijk: het natuurschoon wordt aangetast en het uitzicht van den weg op het landschap benomen, de veiligheid van het doorgaande verkeer op den weg komt in het gedrang, de leidingen voor aanvoer van gas, water en electrischen stroom naar de woningen worden buitensporig lang en daarmee kostbaar, het politietoezicht en de straatverlichting moeten zich over veel grootere lengten uitstrekken (zie ook ➝ Stedebouw). Meer en meer breekt het inzicht baan, dat de overheid de l. dient te beteugelen, de vaststelling van ➝ uitbreidings- en ➝ streekplannen geeft daartoe de middelen.

Lit.: Verslag vergadering v. 14 April 1928 te A’dam, belegd door het Ned. Inst. v. Volkshuisv. en Stedeb., den A.N.W.B. en de Ver. „Het Ned. Wegencongres’ betreffende de l.; Verslag verg. v. 8 Nov. 1935 te Den Haag, belegd door den A.N.W.B., den Bond Heemschut, enz. betrde l., met ill.

v. Embden.

< >