Voormalig graafschap in N.W. Duitschland aan de Eems, verdeeld in Opper- en Neder-Lingen, samen zoo groot als de halve prov. Utrecht.
Kwam in 1548 aan Karel V, in 1578 aan Willem van Oranje, en na veel lotswisselingen in 1732 aan Pruisen. Het Weener Congres deelde Opper-Lingen aan Pruisen, Neder-Lingen aan Hannover toe; sinds 1866 is het geheel Pruisisch.Kerkelijk maakte L. tot 1561 deel uit van het bisd. Osnabrück, sinds 1561 van het bisd. Deventer; daarna van de Holl. Zending. Het werd bestuurd door een aartspriester of deken en was een der 9 aartspriesterschappen van de Holl. Zending. De Oranje’s trachtten het Protestantisme in te voeren; Willem III (1672-1702) zelfs met drastisch geweld, maar zonder veel succes. Na 1813 is de toestand verbeterd; de oude fondsen werden gedeeltelijk teruggegeven; in vele kerken werd het simultaneum (gemeenschappelijk gebruik door Kath. en Prot.) ingevoerd; geleidelijk gingen in de 19e e. deze kerken aan de Katholieken over. Het Protestantiseeringsproces is vrijwel mislukt: in 1816 telde L. 17.663 Kath., 895 Geref. en 444 Luth. inw. Thans is de bevolking nog ca. 85% Kath.; alleen de stad L. (aan de Eems) heeft een sterke Prot. minderheid. In 1815 kwam Neder-Lingen bij het bisd. Osnabrück, in 1821 Opper-Lingen bij het bisd. Münster.
Lit.: Hofman, Een apostol. reis door L. (1606), in Arch. aartsb. Utr. (V, 165 vlg.); W. F. Eisen, Stukken betr. L. 1655-1661 (ibid. IV, 65 vlg.); verder in Arch. aartsb. Utr. de 17e- en 18e-eeuwsche missieverslagen; B.A. Goldschmidt, Gesch. der Grafsch. L. (1850); L. Schriever, Geschichte des Kreises L. (2 dln. 1905-’10); S.D.van Veen, De reformatie in L.(Hist. studiën en schetsen 1905, 1 vlg.); Krose, Konfessionsstatistik Deutschlands (1904). Rogier.