(Ned. belastingrecht), verplichting, opgelegd ter uitvoering van een belastingwet, om zich in bepaalde gevallen te onderwerpen aan de visitatie niet alleen van goederen, welke men bij zich heeft, doch ook aan den lijve. Deze verplichting bestaat voor personen, die een ambtenaar verdenkt dat zij goederen met zich voeren, o.a. op de eerste linie landzijde (→ Linie van toezicht), na het binnenkomen met een spoortrein, boot of vliegmachine, bij het verlaten van een tabaks- of suikerfabriek, distilleerderij of entrepot (zie uitvoeriger art. 190 en 190 bis Alg. wet 26 Aug. 1822, Stbl. 38, art. 49 Luchtvaartwet, art. 49 Tabakswet, art. 69 Suikerwet, art. 3 Gedistilleerdwet 30 Dec. 1901, Stbl. 319).
Lit.: v. d. Poel. Wetgeving InUit- en Doorvoer (21928, hfst. XIII); Sinninghe Damsté, Inl. Ned. belastingrecht (1928, 222). M. Smeets Voor België gelden dezelfde beginselen, daar de algemeene wet van 26 Aug. 1822 nog den grondslag vormt van het huidig Belgisch tolen accijnsrecht.