(meteorol.) zijn heldere, cirrusachtige wolken, die soms aan den nachtelijken hemel worden gezien en die in de stratospheer drijven op een bijna constante hoogte van 82 km. Vgl. → ParelmoerwoIkon en → Lichtende nachthemel. Zij bewegen zich met groote snelheid, zijn gewoonlijk blauwachtig wit en veranderen snel van lichtsterkte en vorm.
Zij verschijnen (9 nachten met l. n. in 1934) meestal om het zomersolstitium. De l. n. bestaan vermoedelijk uit stofdeeltjes, terwijl de gewone tropospherische wolken uit waterdruppels en ijskristallen zijn gevormd. Vroeger meende men, dat die stofdeeltjes door hevige vulkaanuitbarstingen in de hooge atmospheer werden gebracht.
Tegenw. (1936) neemt men alg. aan, dat die materiedeeltjes van uit de interplanetaire ruimte in den aarddampkring komen. Op de groote hoogte van ca. 82 km blijven de stofwolken een langen tijd van den nacht buiten de aardschaduw en zijn zij, door tenigkaatsing van het (blauwe) zonlicht, nog zichtbaar, als de zon reeds lang onder is.Bijzondere l. n., meestal in vorm van een S, worden soms op ong. 90 km hoogte, gedurende ca. een kwart uur door een bolide achtergelaten. Deze zgn. meteoorwolken zijn vermoedelijk zelflichtende gaswolken.
Lit.: E. H. Vestine, Noctilucent clouds, in Journal of the Royal Astr. Soo. of Canada (1934); C. Störmer, Measurements of luminous nightclouds in Norway 1933-’34, in Astrophysica Norvegica (Oslo 1935); D. Koelbloed, Zijn de l. n. van kosmischen oorsprong ? (in Hemel en Dampkring, 1935). V. d. Broeck