Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Liberalisme

betekenis & definitie

A) Het Staalkundig liberalisme leert: voor ieder in de maatschappij moeten gelijke rechten en vrijheden harmonisch samengaan. Het gezag vervult slechts de rol van een nachtwacht, spot Lassalle, of van een politieagent met toeziende, verdedigende, beperkende, nooit echter ingrijpende taak (laissez-faire-politiek; Kant, Bastiat, Spencer). De mensch is vrij, en hij, althans de maatschappij, is door geen enkele goddelijke, zeker geen positieve goddelijke, wet gebonden.

Ook hier is het dictaat van rede of natuur de eenige norm. Voor God bestaat geen of slechts een ondergeschikte plaats in de samenleving. In ieder geval is de Kerk aan den Staat ondergeschikt (secularisatie, koninklijk placet) of staat er los van.

In de politiek behoort geen godsdienstig of kerkelijk beginsel een rol te spelen bij den opbouw van den Staat. Kortom, de Kerk bepale zich tot de sacristie en trede niet in het openbare leven. De overheid is niet verantwoordelijk tegenover God, maar alleen tegenover het souvereine volk, aan hetwelk ze haar macht ontleent, zoolang dat het volk behaagt (Rousseau).

De vrijheid van uitoefening der vsch. rechten wordt, terwille der medemenschen, slechts beperkt door den Staat-regelaar. Practisch wordt deze dus de almachtige autoriteit, het eenige lichaam, welks bindende macht nog wordt erkend, maar beteugeld door → Grondwet en → Trias politica. Overigens is de maatschappij een collectie atomen.

Vanzelf wijst dus het l. het streven af, dat de bindende krachten in het maatschappelijke leven wil gebruiken voor een hechten opbouw der samenleving. Zoo moet wel alle sociale zorg, indien aanwezig, het zonder tusschenlichamen stellen, en werd in vele liberale wetgevingen zelfs een verbod van vereeniging aangetroffen. Dat mag inconsequent schijnen, evenals monopolie van onderwijs, voorrang van het burgerlijk huwelijk, beperkingen van het algemeen kiesrecht, die in zoovele „liberale” staten worden gevonden: het vloeit logisch voort uit het beginsel, dat de wankele menschelijke rede de eenige norm is, dat de maatschappelijke overeenkomst van Hobbes, Spinoza en Rousseau het goddelijk gezag vervangt, het eigenbelang alles voor zichzelf opeischt.

Gevolgen: recht op revolutie, onmacht van het losstaande individu,een „verzorgingsstaat”, volgens Quadragesimo Anno een der drie ziekten der samenleving; in één woord: het beruchte „pas trop gouverner” van → d’Argenson, het door den Syllabus veroordeelde → non-interventiebeginsel.B) Economisch liberalisme. Dit construeert den „homo economicus”, die los van alle recht en zedenwet er naar streeft volgens onveranderlijke natuurwetten het maximum van eigenbelang te bereiken. Drie schakeeringen doen zich voor: de → physiocraten, de → klassieken, beide uitgaand van de → laissez-faire-politiek, en de eclectici, die dat beginsel aantasten (→ Gide, 2°). Daarnaast, zonder principes, een menigte, wier eenig streven het is: te bezitten, waarschijnlijk de hardvochtigste. Vooral hier geldt het liberaal beginsel: God weg uit de economie, de mensch zijn eigen meester; d.w.z.: God geen Rechter over ’s menschen handelwijze; vrijheid in alles. Dus → vrijhandel, doch ook vrije concurrentie, in tijd, plaats, duur en voorwaarden van arbeid, in exploitatie van vrouwen en kinderen tegen hongerloonen; onbeperkt eigendomsrecht, geen staatsbemoeiing met loon, arbeidsduur of arbeidscontract; verbod van vakverenigingen; productie om winst, niet om behoefte; plutocratie.

Het diepste beginsel is: de oorspronkelijke goedheid van den mensch volgens Rousseau. Om den mensch goed te laten zijn, is het genoeg, hem vrij te laten zijn; dwang is de oorzaak van alle kwaad; neem den dwang weg, laat den mensch vrij. en alle goeds komt vanzelf boven. Ieder zorge zelf ziin plaats aan ’s levens disch te krijgen; is hij niet sterk genoeg, het is niet de zaak van een ander. Dit is de algeheele ontkenning der naastenliefde, waarbij rechtvaardigheid is: wat de één eischt en de andere noodgedwongen moet goedvinden. Een ontstellend voorbeeld is wel, dat in 1885 het Engelsch-Indische landsbestuur liever 4 000 Inlanders per week van honger liet omkomen dan door „het beschikbaarstellen van rijst te zondigen tegen de beginselen der economie en den handel in de war te sturen”. Het tijdvak van het econ. l. is dan ook de tijd van → pauperisme en → crisissen. Bovendien worden ten gevolge van een te ver gaande reactie niet alleen de verkeerde, maar ook de goede zijden van het maatschappelijk leven aangetast en staan anarchisme, socialisme en communisme klaar voor den aanval ook op de heiligste zaken (godsdienst, gezin).

Zie verder → Bentham (2°), Smith, Ricardo, Malthus, Stuart Mill, Say, Sismondi, Turgot; Manchesterschool, Drukpersvrijheid, Economie (B), Democratie, Trade Unions.

Lit. : Encycliek Libertas van Leo XIII; Gide-Rist, Hist. d. doctr. économ. (1929); Antoine, Cours d’éc. soc. (6e druk); Aengenent, Sociologie (7e druk); Spann, Der Wahre Staat (3e druk); Enquête Ned. Tweede Kamer (1884). Keulemans

C) Godsdienstig liberalisme. Het l. proclameert de autonomie van de rede, het vrije denken, onafhankelijk van den dwang van een autoriteit. Op godsdienstig terrein verwerpt het l. het godsdienstig gezag, zoodat het in tegenspraak is met het Katholicisme, hetwelk een door God gesteld gezag erkent (het kerkelijk gezag), dat door God geschonken macht heeft om de geloofswaarheid vast te stellen en de practijk van het godsdienstig leven te regelen. Het godsdienstig l. is daarom voor den Katholiek onhoudbaar en zijn veroordeeling ligt opgesloten in de bepalingen van het Vaticaansche Concilie omtrent het kerkelijk leergezag. Het godsdienstig l. uit zich practisch o.a. door de verwereldlijking van het publieke leven, scheiding van Kerk en Staat, neutraal onderwijs, burgerlijk huwelijk onafhankelijk van de Kerk.

Men kan volslagen en minder volledig godsdienstig onderscheiden. Het laatste ontkent niet ieder godsdienstig gezag, maaizoekt den invloed daarvan binnen te enge grenzen te beperken. Dit godsdienstig l. wordt gevonden bij zgn. liberaal-Katholieken, die o.a. de absolute vrijheid in het godsdienstige al te zeer principieel verdedigen en de scheiding van Kerk en Staat normaal noemen. → Lamennais. Het practische godsdienstig l. is veroordeeld door Pius IX in zijn encycliek Quanta cura en den Syllabus. Kreling

< >