1° Ernst, kunstschilder. * 16 Mei 1892 te Rotterdam. Gevormd in het Amsterdamsche modernisme, tijdens den Wereldoorlog. Aanvankelijk helle kleuren, met invloed van Jan Sluyters.
Bekend werk: Visscherseiland Urk (1920). De ruimte wordt zeer synthetisch uitgebeeld. Later een lichter en weeker kleur, bijv. in Schelpen op het Strand, en landschappen uit Portugal, waar hij vaak en langdurig verbleef, vergezeld van zijn vrouw, die onder den naam Karin Leyden als een kundig schilderes en teekenares bekend staat (vaak moeders-met-kinderen).
L.’s portret van den dichter Rensburg is bekend.Lit.: Huebner, Neue Malerei in Holland.
2° Florentius, ➝ Leydanus.
3° Jan van, eigenlijke naam Jan Beukelszoon, Wederdooper. * begin 16e eeuw te Leiden, ♱ 1536 te Munster. Na den dood van Jan ➝ Matthijsen hoofd der Wederdoopers in Munster, waar hij een waar schrikbewind uitoefende. Na de inname der stad gevangen genomen en onder wreede martelingen ter dood gebracht.
4° John, veelzijdig Britsch geleerde. * 8 Sept. 1775 te Denholm (Roxburgshire), ♱ 28 Aug. 1811 te Batavia. Gesproten uit een zeer eenvoudig boerengezin, als medicus naar Britsch-Indië gegaan in 1803; beoefenaar van Voor- en Achter-Indische talen, en wetenschappelijk adviseur van Raffles tijdens diens veldtocht in Ned.-Indië. Zijn Malay Annals werden door Raffles uitgegeven in 1821.
5° Lucas van, schilder, graveur en teekenaar.* 1494 te Leiden, ♱ 1533 aldaar. Eén der grootste kunstenaars van zijn tijd, die vooral door zijn vroege rijpheid verbluft; men kent werken van hem van zijn 14e jaar af. Hij schijnt zich grootendeels zelf gevormd te hebben en zijn werk is vóór alles origineel; een bewondering voor Dürer heeft vnl. in zijn graphisch werk sporen nagelaten. Lucas was een der eerste Renaissance-meesters der Noordel. Nederlanden; groot is de afstand tusschen hem en zijn Leidsche tijdgenooten, vooral zijn leermeester Corn. Engelbrechtsen. Volkomen los van alle traditie, zocht hij nieuwe vormen en nieuwe onderwerpen, vooral profane, met een nooit te voren aanschouwden zin voor realisme. De teekening beheerschte hij als geen landgenoot vóór hem, daarbij was hij een kolorist van ongemeene kwaliteit; dit alles, gevoegd bij zijn geniale vindingrijkheid, maakte hem tot één der allergrootste figuren in de Holl. kunstgeschiedenis. De graveerkunst beheerschte hij tot in de perfectie en hier staat hij volkomen op het niveau van Dürer; zijn prachtige gravures behooren thans tot de meest gezochte. Buitendien liet hij een uiterst rijk oeuvre van houtsneden na.
Lit.: M. J. Friedländer, Altniederl. Malerei (X); id., L. v. L., in Meister der Grafik (XIII 1924).
6° Philippus van, Ned. jurist. * te Leiden, ♱ 9 Juni 1382. Zou aanvankelijk geestelijke worden. Na voltooiing van studies te Orleans (later studeerde hij nog te Parijs) schrijft L. de vermaarde staatsrechtelijke verhandeling „De cura rei publicae et sorte principantis”. Daarin wordt de stelling verdedigd, dat de vorst voorrechten, verleend in strijd met belangen der „res publica”, niet heeft te eerbiedigen. Tendens van dit werk is blijkbaar, aan te toonen de noodlottige gevolgen van de verzwakking van het centraal gezag, waartoe het leenstelsel in feite zooveel heeft bijgedragen. L. droeg het tractaat op aan Willem V, waaruit een blijvende relatie ontstond. In 1371 was hij gedurende korten tijd vicaris-generaal van den Utrechtschen bisschop. Hij leefde later te Leiden.
Uitg.: door Fruin en Molhuysen, in Oud-Vaderl. Rechtsbronnen (reeks 2, nr. 1).