Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lexicon

betekenis & definitie

[Gr. legein = spreken, vandaar lexikos, het woord betreffende, en lexikon (onder verstaan: biblion, boek), woordenboek], oorspr. dus de verzamelde woorden van een taal of schrijver (bijv. Homerus-lexikon) met taalkundige toelichting. Lexicologie is dan ook de leer omtrent de ordening van een taalschat volgens wetensch. beginselen; lexicograaf de samensteller van een dergelijk lexicon.

Ned. lexica. De oude zgn. Glossaria, Vocabularia, Dictionaria enz. zijn tot de l. in strikten zin te rekenen. Over de voorn. Nederlandsche hiervan het volgende. Reeds vroeg werden ten behoeve van den lezer en den klerk moeilijke Lat. woorden in het hs. zelf verklaard door een aequivalent in de moedertaal op den rand of tusschen de regels aangebracht. Zulke „glossen” in een lijst verzameld heeten glossarium, waarin de klerken hun moedertaal (Lat.-Ned.), later door hun moedertaal het Latijn (Ned.-Lat.) aanleerden. Zulke waren in de Nederlanden: het Glossarium Harlemense, het Glossarium Bernense, het Glossaire françjais-flamand (Brugge) en het onuitgegeven Glossarium Trevirense, waarin nog vaak zeer oude woorden en vormen voorkomen.

Naast de glossaria ontstonden ten gebruike van reizigers en handelaars van de 13e eeuw af gesprekboekjes. Zulke waren: het Vocabulare van Noel de Berlaimont (ca. 1530), het Vocabulair pour aprendre Romain et flamang, Le Livre des Mestiers (Brugge), de Leere van Hoveschede (ca. 1470), Tafeltucht (1496), waaruit mettertijd de twee- en meertalige ➝ Colloquia zijn ontstaan. Verder dienen vermeld: Vocabularius ex quo (Zwolle 1479); Vocabularius copiosus (ca. 1483); Vocabularius optimus (Deventer 1495); een lijvig hs. van een Lat.-Ned. woordenboek uit het begin der 15e eeuw, berustend in het Plantijn-Museum, nr. 97, te Antwerpen; Teuthonista of Duytschlender (Kleefsch) door Geert van der Schueren (Keulen 1477); Dictionariolum (Lat.-Ned.-Fr.) door Paludanus (Gent 1544); Dictionarum triglotton (Lat.-Gr.-Ned.) door Servilius (Antwerpen 1546); Dictionarium trilingue (Lat.-Fr.Ned.), ten onrechte aan Joh. Brechtanus Custos toegeschreven (Antwerpen 1549); Naembouck (Gent, 1e uitg. ca. 1550; 1562 ibid.); Dictionarium Latino-Germanicum door Dazypodius (Antwerpen 1557); Nomenclator omnium rerum, door H. Junius (Antwerpen 1567); Thesaurus theutonicae linguae of Schat der Nederduytsche Spraken (Antwerpen 1573); de Tetraglotton (Ned.-Lat.-D.-Fr.; Antwerpen 1574); het Dictionarium teutonico-latinum door Kiliaan (Antwerpen 1574, 1588); het Etymologicum (Antwerpen 1599); het Promptuarium (Lat.-Gr.-Fr.-Ned.; Antwerpen 1591).

Lit.: F. Buitenrust Hettema, Oude Glossen (Gent 1914); R. Verdeyen, Colloquia et Dictionariolum (1925‘35).

Allengs is de beteekenis van l. zich gaan uitbreiden over andere verzamelwerken, volgens woorden gerangschikt; tegenw. heeft men bijv. lexica voor kunst, muziek, oorkondenleer, een Konversations-lexikon, Lexikon für Theologie und Kirche enz. Van dergelijk l. komt de beteekenis vrijwel overeen met die van algemeene of bijzondere ➝ encyclopaedie.

< >