Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Levinus Wilhelmus Christiaan Keuchenius

betekenis & definitie

Staatsman. * 21 Oct. 1822 te Batavia, ✝ 17 Dec. 1893 te Den Haag. Na promotie advocaat te Soerabaja, 1845 bij de rechterlijke macht in Ned.-Indië; in 1851 raadsheer in het Hoog Gerechtshof in N.I. Tijdens een gezondheidsverlof getroffen door een beroerte (1853), keerde K. niet meer naar zijn post terug, maar was eenigen tijd werkzaam als secretarisgeneraal van het dept. van Koloniën.

In 1859 werd hij benoemd tot lid van den Raad van Indië, doch nam in 1865 ontslag, wijl hem, wegens zijn godsdienstige overtuiging, de benoeming tot president van den Raad onthouden werd. K. repatrieerde toen en kreeg weldra (1866) zitting in de Tweede Kamer. Zijn naam is verbonden aan een zeer bekende motie (27 Sept. 1866), waarin het ontslag van mr.

Mijer als minister van Koloniën en diens benoeming tot gouverneurgeneraal van N.I. veroordeeld werd. Deze motie kreeg een meerderheid en leidde tot een Kamerontbinding. In 1868 keerde K. naar Indië terug (niet in een bestuursfunctie: hij was op pensioen gesteld), redigeerde eenigen tijd het Nieuw Bataviaasch Handelsblad en keerde ten slotte tot de rechtszaken terug.

Hij bleef in Indië tot 1879, toen hij wegens zijn verkiezing tot Kamerlid andermaal repatrieerde. Tot 1888 bleef hij zitting houden.

In het ministerie Mackay (1888-’91) beheerde hij de portefeuille van Koloniën, doch nam reeds in 1890 ontslag.

Nadien kreeg hij weder zitting in de Kamer. K. behoorde tot de Anti-Revolutionnaire partij, maar verkeerde daarin als staatsman vrijwel in een isolement, niet in het minst wijl hij te veel naar gelegenheden greep om van zijn geloofsovertuiging te kunnen getuigen. Tijdens zijn leven was hij een veel omstreden figuur en zulks is hij in de hist. staatkundige literatuur na zijn dood gebleven.Lit.: v. Limburg Stirum, Mr. L. A. C. K., eene karakterstudie (1896); Levensberichten Mij. v.

Letterk. (1895), waarbij een opgave zijner geschriften; Kuyper, in Mannen en Vrouwen van beteekenis (1895); E. Keuchenius, K. en De Savomin Lohmann (z.j.); v. d. Wal, De motie-Keuchenius (1934). Verberne

< >