Liegen is tegen zijn gemoed spreken, d.w.z. door woorden of teekenen te kennen geven wat men weet of meent niet waar te zijn, zoodat er tegenstrijdigheid bestaat tusschen hetgeen men denkt en hetgeen men zegt. Tot de essentie der l. behoort de wil iets uit te drukken, dat niet overeenstemt met zijn gedachte, en het daadwerkelijk gebruik van woorden of teekenen, die met de gedachte tegenstrijdig zijn; niet de bedoeling iemand in dwaling te brengen noch het feit dat een ander bedrogen wordt.
Men onderscheidt gewoonlijk drie soorten van leugens: de schertsleugen, de l. om bestwil of de noodleugen, de schade-leugen.
De Kath. godgeleerdheid en wijsbegeerte houden het principe, dat alle l. slecht is, dat liegen onvoorwaardelijk te veroordeelen is en in geen geval toegelaten kan worden. De redegrond van die stelling kan als volgt worden samengevat. Van nature zijn de woorden uitwendige teekenen van de gedachte; daarom is het tegen de natuur en zonde, wanneer iemand door woorden iets uitdrukt, dat hij niet denkt. De spraak is den mensch gegeven als een middel van verkeer met de andere menschen; het onderling vertrouwen, voorwaarde voor een ongehinderden omgang der menschen met elkander, wordt geschokt door de l.; ware het soms toegelaten te liegen, dan werd de samenleving in onderling vertrouwen moeilijker gemaakt. Men heeft de l. terecht vergeleken met het uitgeven van valsche munt. Is valsche munt in omloop, dan betrouwt men de munt over het algemeen niet meer, ook de goede munt wordt verdacht en men neemt de geldstukken of de bankbriefjes niet aan zonder ze eerst goed te bekijken en te onderzoeken: de goede munt wordt een minder gemakkelijk ruilmiddel. Zoo is het ook met de l.; de spraak, het geestelijk ruilmiddel, wordt gewantrouwd en het vertrouwen in hetgeen de menschen zeggen wordt geschokt door de leugen.
Van de l. zijn te onderscheiden dubbelzinnige uitdrukkingen en het maken van een zeker voorbehoud aangaande den zin, dien men aan de gebruikte woorden geeft. De zoogenaamde ➝ restrictio mentalis kan in sommige gevallen geoorloofd zijn.
Lit.: alle handboeken van moraalphilosophie en moraaltheologie, bijz. V. Cathrein, Moralphilosophie (61924).
A. Janssen.