Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lelie (bloem)

betekenis & definitie

(Lilium), geslacht van de fam. der ➝ lelieachtigen, met talrijke soorten op het N. halfrond voorkomend. Inheemsch in Ned. is de oranjelelie (L. bulbiferum var. croceum), een verwilderde lelie met gele bloemen, die zeldzaam in sommige streken in roggevelden voortkomt. Van de vele als sierplanten gekweekte soorten worden hier genoemd: de witte (L. candidum), bloemen met gele helmknoppen; de goudlelie (L. auratum), bloemen wit met talrijke roode vlekjes, helmknoppen rood; L. regale, een uit W.

China stammende soort, met welriekende witte bloemen; de tijgerlelie (L. tigrinum), bloemen oranje, zwartgevlekt, helmknoppen rood; L. longiflorum, bloemen trechtervormig, wit. uit Japan afkomstig; de Turksche l. (L. martagon), bloemen roodachtig met vlekken, de bloembladeren buigen geheel naar den bloemstengel om; helmknoppen rood. Lit.: Steffen, Unsere Gartenlilien (1929).Als heraldische figuur komt l. vaak voor; bijz. bekend is de Fransche lelie van de Bourbons („fleur de lis”); reeds in 1179 wordt de l. als wapenfiguur der Fr. koningen vermeld.

In de Christelijke symboliek geldt de witte l. voor de maagdelijkheid van Maria, ook l. onder de doornen (steunend op Hooglied), of l. in vaas. De l. rechts bij den mond van Christus verbeeldt de genade (het zwaard links de gerechtigheid). Attribuut der maagdelijkheid bij Aloysius, Angela, Antonius van Padua, Ceslaus, Clara, Dominicus, Casimirus, Cajetanus, Joseph, Philippus Benitius, Norbertus. Een l. op den aardbol is attribuut van Cunegonda, en St. Lodewijk draagt een schepter van lelies.

p. Gerlachus.

< >