(Rom.: legio), troepenafdeeling in het Rom. leger; normale sterkte: 4 200 man infanterie en 300 man cavalerie; verdeeld in 10 ➝ cohorten en 30 ➝ manipels, te zamen 1 200 hastati (strijders in de 1e linie), 1 200 principes (2e linie), 600 triarii (3e linie) en 1 200 velites (lichtgewapenden). De manipels werden na 340 weer onderverdeeld in twee ➝ centuriën elk. De ruiterij was verdeeld in alae, elke ala in 3 turmae, langzamerhand echter werd de Rom. ruiterij vervangen door ruiterij der bondgenooten.
Commandanten waren in de republiek alterneerend de 6 krijgstribunen (tribuni militum), in den keizertijd was de legatus legionis legioenscommandant. De legioenen werden aangeduid met een nummer en bijnaam, bijv. Legio I Germana, II Augusta, III Gallica, VI Victrix, IX Hispana, X Gemina. Lit.: Marquardt, Röm.
Staatsverwaltung (II); Cagnat, Dict. Antiq. Rom. (III 2, 1047-’93).