A) Algemeen. L. is gelooide dierlijke huid, die in natten toestand niet meer bederft en bij koken in water niet meer in lijm overgaat. De huid bestaat uit drie lagen: a) de opperhuid of epidermis, waarin het haar vastzit; b) de lederhuid of corium, die het eigenlijke leer levert; c) de onderhuid.
Onder- en bovenhuid worden bij de lederbereiding, uitgezonderd voor pelswerken, verwijderd. De lederhuid bestaat, vlak onder de opperhuid, uit een zeer dichte vezellaag, die nerf heet en de teekening aan het leder geeft. Door de looiers worden meest kalfsvellen, runderhuiden en schapenvellen verwerkt.
Daarnaast ook paarden- en varkenshuiden, verder slangen-, krokodillenvellen e.d. De beste huiden worden geleverd door jonge dieren, vooral ossen.B) Fabricage.
1° De voorbereidende werkzaamheden bestaan in het verwijderen van de opperhuid (met haar) en van het onderhuidsweefsel. Dit geschiedde vroeger door het „smarten”, d.i. het laten verteren van de opperhuid, waardoor tevens de haren loslaten. Tegenw. worden de huiden in kalkputten gebracht, waarin ook zwavelnatrium of zwavelarseen in kleine hoeveelheden opgelost zijn. Na eenigen tijd hieraan te zijn blootgesteld, gaan de haren loszitten en worden de huiden gevleesd en gehaard, d.w.z. met een scherp, buigzaam mes (degen) van onderhuid en vleeschresten, en met een bot, gebogen mes van opperhuid en haar ontdaan. De huid heet nu verder „bloot”. Alvorens deze bloot gelooid kan worden, wordt ze met een bot, gebogen mes uitgestreken en daarna meer of minder ontkalkt. Vroeger werd voor geheele ontkalking honden-, kippen- en duivenmest gebruikt, tegenw. zure zouten, ammoniumzouten of zgn. beitsen, zooals leeropaan, oropon, purgatol en zemelenbeits. De moderne zoolleerbereiding, of vache-looiing, vraagt slechts een gedeeltelijke ontkalking, hetgeen bijv. in kuipen met 1% melkzuuroplossingen geschieden kan. De bloot is nu looi-klaar.
2° De looiing kan, al naargelang de gebruikte stoffen, o.a. bestaan in:
a) plantaardige looiing;
b) chroomlooiing;
c) vetlooiing;
d) gemengde looiing.
a) Plantaardige looiing is nog wel de meest gebruikelijke en vond oorspr. uitsluitend plaats in kuipen, met vaste looimaterialen, zooals schors van eik en dwergeik, valonea, myrobalanen e.d., later met extracten van deze materialen en verder van eiken-, kastanje- en quebrachohout, mimosaschors enz. De aanlooiing begint met zeer verdunde oplossingen van deze extracten, ter voorkoming van doodlooien (d.i. door aanvankelijk te sterk looien van den buitenkant der bloot zou het looivocht niet meer tot de binnenste laag kunnen doordringen). Vervolgens komen de blooten in opeenvolgende kuipen met telkens sterker extracten. Zijn ze doorlooid, dan volgt nog behandeling gedurende enkele dagen in sterkere vochten bij een temp. van ca. 35° C, in zgn. haspels of in draaiende walkvaten. Na deze behandeling worden de huiden door water getrokken, uitgeperst ter verwijdering van overtollige looistof, afgeolied ter vermijding van oxydatie, gedroogd en vervolgens onder hoogen druk gewalst. Hiermede is de bewerking afgeloopen. Voor de fabricage van tuigleder e.a. techn. ledersoorten wordt gelooid met dezelfde extracten, maar milder, waarna uitgewasschen wordt en verder afgewerkt.
Naast en met de plantaardige looimaterialen dienen nog vermeld te worden de zgn. synthetische looistoffen en de houtslijpextracten. De synthetische looistoffen zijn condensatieproducten van phenolachtige lichamen met formaldehyde, die hoe langer hoe meer, vooral in combinatie met de bekende plantaardige looistoffen, een voorname rol gaan spelen, meer speciaal in de fabricage van technisch leder. De houtslijpextracten, ook sulfietcellulose-extracten genoemd, zijn een afvalproduct van de papierfabricage.
b) Chroomlooiing heeft voor de vervaardiging van overleder van schoenen en van riemenleder de plantaardige looiing nagenoeg verdrongen. In plaats van plantaardige looimaterialen worden
hierbij speciale metaalzouten gebruikt. De met zgn. beitsen, leeropaan, oropon e.d., geheel ontkalkte bloot wordt eerst gepickeld, d.w.z. met een oplossing behandeld, die 1% zuur en 10% keukenzout bevat. Hierdoor worden de blooten vaster, waarna ze gedraaid worden in walkvaten met basische chroomzouten. Na eenige uren zijn ze gaargelooid en wordt het leder uitgeperst, op dikte geschaafd, en daarna geneutraliseerd met een 2% boraxoplossing gedurende één of twee uren in een walkvat, daarna wederom uitgezet en afgewerkt.
c) Bij de vetlooiing gebruikt men meestal vetten van dierlijken oorsprong, die gemakkelijk zuurstof uit de lucht opnemen, zooals traan e.d. De blooten worden herhaaldelijk met vet ingesmeerd en daarmede intensief gekneed. Bovendien worden zij telkens aan de lucht gehangen ter bevordering van de oxydatie en looiing. Nadat ze eenigen tijd in stapels gelegen hebben, wordt de overmaat traan verwijderd door uitpersen en uitwasschen met soda-oplossing; daarna wordt gewasschen, gedroogd en gestold, eventueel gekleurd. Het zoo bereide leer is het bekende zeemleder en wordt o.a. ook voor handschoenen gebruikt.
d) Buiten deze methoden bestaan verder nog de zgn. gemengde looiingen: een combinatie van eenige der genoemde systemen. Tot deze groep behoort o.a. de bereiding van nappa-leer, dat zoowel chroom-, als plantaardig, als vetgelooid is.
3° Afwerking. Het gelooide leder is zonder meer nog onooglijk en minder geschikt voor het gebruik. Daarom volgt op de looiing nog een afwerking, die bij zoolleder bestaat uit persen, zgn. walsen onder hoogen druk, en crouponneeren. Overleder en techn. ledersoorten worden na de mildere looiing uitgewasschen en gevet en warm opgehangen ter intrekking, waarna het overtollige vet verwijderd en het leder op dikte geschaafd wordt (blancheeren). Het leder wordt van een of anderen glans voorzien en naturel afgewerkt of gekleurd. Ook worden nog andere bewerkingen toegepast. Bij chroomoverleder wordt het leder gekleurd met anilinekleurstoffen en gevet met een vetemulsie, daarna gedroogd, aangevocht, gestold (d.i. zacht gemaakt), opgespijkerd (om rek eruit te halen), afgewasschen met melkzuuroplossing, daarna tegenwoordig vrijwel algemeen behandeld met de zgn. dekkleurstoffen (opgespoten). Ten slotte wordt het leder ingewreven met een glansmiddel, glansgestooten op glansstootmachine, die werkt met een glazen rol, welke onder druk over de nerfzijde van het leder wrijft; daarna al of niet gekrispeld, d.i. dubbel gevouwen met nerf naar binnen, waarbij de nerf over elkaar gewreven wordt in tweeërlei richting, zoodat de eigenaardige teekening van boxcalf, rundbox e.d. ontstaat; vervolgens nog gestreken met strijkijzer (gebeugeld), om de opgeworpen nerf wederom eenigszins neer te leggen.
Nog dient vermeld, dat bij de bereiding van overleder, dat veel dunner is, de gekalkte bloot gespleten wordt en wel loodrecht op de doorsnee, waardoor een huid met nerf van gelijkmatige dikte verkregen wordt en van onderen een vel in stukken en van wisselende dikte afvalt: het zgn. split of croute. Vele gebruiksvoorwerpen worden hiervan gemaakt, die alle op de beschreven wijze gelooid en afgewerkt worden. Voor een leek is het moeilijk split en leder met natuurlijke nerf te onderscheiden. De meeste goedkoope actentasschen worden van split gemaakt, waarop na looien en kleuren iedere gewenschte nerf gebracht wordt door het onder verwarming te persen op zgn. chagrineermachines, waarvan de rollen of de plaat de verlangde teekening vertoonen; zoo ontstaan vischnerf, ronde nerf, etc.
C) Ledersoorten. Van de vsch. soorten overleder wordt voor boxcalfleder het materiaal geleverd door kalfsvellen; voor chevreaux (chroom genoemd) door geitenvellen; voor rund- en kipsbox door runderhuiden en droge, Javaansche koehuiden. Naast deze soorten en zoolleer zijn hierboven reeds kleeding- en handschoenenleer (zooals nappa) vermeld. Voor portefeuille- en boekbindersleer worden meestal schapen en geitenvellen gebruikt, voor autobekleeding en koffers vaak rundleer en varkensleer.
D. Lederonderzoek. Tot dit doel zijn in 1911 in Ned. van rijkswege opgericht het Rijksproefstation en de Voorlichtingsdienst ten bate der Leder- en Schoenindustrie te Waalwijk, dat tot taak heeft de techn. ontwikkeling der lederindustrie in het algemeen (de schoenindustrie daaronder begrepen) te bevorderen. In 1915 is verder geopend de Rijksvakschool voor de Leder- en Schoenindustrie, waaraan bovengenoemd, reeds in werking zijnde proefstation, werd toegevoegd. Dit Rijksinstituut, dat beschikt over specialisten op het geheele terrein van schoen- en lederindustrie, kan een standaard-instituut genoemd worden.
E. Geschiedkundige bijzonderheden. Reeds de Egyptenaren bereidden mooie ledersoorten. Ook de Rom. kenden leer, getuige een opgegraven looierij in Pompeï. Maar ook primitieve volkeren hebben oudtijds reeds dierhuiden voor gebruik als kleeding geschikt weten te maken. Aan het einde van de 18e e. werden in Engeland de eerste machines voor ledersplitsing uitgevonden. Tegenw. zijn vele groote, bijna geheel machinaal werkende fabrieken verrezen, die door haar massaproductie het bestaan der kleine bedrijven zeer verzwaard en deze gedeeltelijk verdrongen hebben.
Lit.: M.C. Lamb, The Manufacture of Chrome Leather; M. Bergmann, H. Gnamm en W. Vogel, Die Gerbung mit Pflanzengerbstoffen; F. v. d. Laak en H. v. d. Waerden, Bereiding van vache-zoolleder en tuigleder; A. Wagner en J. Paessler, Handb. f. d. ges. Gerberei und Lederindustrie; Lamb Jablonski, Lederfärberei und Lederzurichtung; E. Stiasny, Chromgerbung; Leonid Althausen, Wegweiser der Chromgerbung. v.d. Waerden.
F. Gebruik in de kunstnijverheid. De meeste lederbewerkingen komen voor in de versiering der boekbanden (→Boekbindkunst). Tusschen de andere lederen sier- en gebruiksvoorwerpen, die vroeger versierd werden, zijn te noemen koffertjes, kistjes, doozen, foedralen voor messen en zwaarden, helmen, schilden, enz. Voor lederen wandbekleeding en stoelstoffeering, zie →Goudleder. Zie ook →Lederschnitt.
In de 18e eeuw werd l. (geperst en beschilderd) toegepast ter vervaardiging van liturgische gewaden. Heden is dit niet meer geoorloofd.
a) Techniek. Een eenvoudige versiering vindt men in het gesneden leder: volgens een bepaalde teekening worden met een mes tot ong. 1/3 der lederdikte insnijdingen gemaakt, die men met een stompe metalen stift verbreedt en daarna polijst. Het gestempeld leder vond veel toepassing in de versiering der boekbanden. Hiervoor worden kleine koperen stempels, filetten en rolschijfjes met de vrije hand gebruikt; soms blijven de indrukken ongekleurd (blinddruk), maar meestal worden zij terzelfder tijd verguld (gouddruk); het l. wordt dan met een kleefstof (gewoonlijk eiwit) bestreken, waarop bladgoud gelegd wordt; wanneer verhitte stempels deze goudblaadjes indrukken, blijft het goud door de verwarming van de kleefstof op de gestempelde plaatsen vasthechten, het overige wordt met watten verwijderd. Minder tijdroovend is de bewerking van het geperst leder, waarbij de gansche versiering in reliëf wordt aangebracht op houten en koperen platen of rollen en door middel van een pers op het l. wordt afgedrukt. Zeer artistiek is het gedreven leder: aan de keerzijde wordt met behulp van ponsen en drijfhamers de reliëfhoogte uitgeklopt, terwijl het reliëf aan de voorzijde verder met modeleerijzers bewerkt wordt. Van Oosterschen oorsprong is het ingelegd leder (ledermozaïek): het l., dat als grond dient, wordt volgens een bepaalde teekening uitgediept en met anders gekleurd l. ingelegd. Het l. kan ook beschilderd, verguld of verzilverd worden. Ten slotte zij nog vermeld het geëtst leder. Op te merken valt, dat dikwijls verschillende dezer bewerkingen op eenzelfde l. toegepast worden; zoo bijv. kan het goudleder gestempeld, geperst, verguld en beschilderd worden.
b) Geschiedenis. Reeds in de Egyptische Oudheid bewerkt men het leder. Tijdens de M. E. werd het gebruikt in de wapenrusting, boekbanden, koffertjes enz. In de 15e e. vond het beschilderd l. uit het Oosten veel navolging in Italië, terwijl het Spaansch-Moorsch l. van grooten invloed was op de latere lederbewerking in Europa. →Goudleder. Tegenwoordig worden vele uitheemsche ledersoorten bewerkt, waarvan effectvolle grondstof iedere versiering overbodig maakt. Het rijkbewerkt Italiaansch l. (brieventasschen, losse boekomslagen, geldbeurzen enz.) heeft nog steeds bijval.
Lit.: Hulbe, Prakt. Anweisung zur Ausführung der Ledertechnik (1903): K. Roth, Anleitung zum Lederschnitt (21905). V.Herck.
G) Bij het onderwijs in handenarbeid is lederbewerking een van de meest dankbare vakken. Het omvat vervaardigen en versierend bewerken van kleine gebruiksvoorwerpen van leer. De te gebruiken leersoort moet weinig nerf vertoonen. Tot de geschikte leersoorten behooren: schapen-, bastaard-, kalfs- en geitenleer. Voor voeringleer wordt het zgn. splitleer gebruikt. De versiering bestaat uit lijnen en kleine figuurtjes, die in het opgespannen en vochtig gemaakte leer door lijnentrekkers en stempeltjes met de hand worden ingedrukt. Het leer kan zijn natuurkleur behouden of met leerverf of leerbeits gekleurd worden. Goudversiering is practisch wat duur. Met het zgn. bolderijzertje kan het leer uitgebold worden, waardoor op de voorzijde reliëf ontstaat (zie onder F, sub a, in dit artikel). Een andere versieringswijze bestaat in het branden (schroeien) van lijnen. Als bijzonder geschikt voor deze bewerking geldt het zgn. zeehondensplit en verder alle soorten suède. Het ruige suède verliest echter in het gebruik de brandlijnen.
Lit.: H. Th. Veringa en L. Zweerman, Eenvoudig leerwerk (1936).
J. Rutten.