Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Landschapschilderkunst

betekenis & definitie

De schildering van het landschap om zich zelf is eerst voorgoed beoefend in de 17e eeuw door de Hollandsche schilders. Het eerste spoor vindt men echter reeds bij de Ned. primitieven der 15e en 16e eeuw, die den nog steeds gebruikelijken vlakken gouden fond vervangen door een landschap met perspectief als achtergrond; Ruisdael, Hobbema, v. Goyen, Hercules Seghers e.a. gaan daarop door en geven het landschap om zich zelf.

Tegenover deze zgn. naturalistische landschapschilders staat de klassieke l. met Poussin en Claude Lorrain. Rond 1800 ontstaat de zgn. historische l., die een vrijere compositie voorstaat, waarbij de fantasie een ruim aandeel krijgt: in Duitschland Koch, Reinhardt, Preller, Rottmann; in Ned. Jacob van Strij, Dirk Jan van der Laen e.a.

De zgn. romantische l. ontstaat in de dertiger jaren der 19e eeuw (in Duitschland Lessing, Schirmer) en wil vnl. stemming wekken, waartegenover de realistische l. (Aschenbach) het pittoreske van het andschap zoekt. In de eerste helft der 19e eeuw werd de l. sterk beoefend in Engeland (Constable, Turner), Nederland (Jan Kobell, v. Troostwijk, Westenberg e.a.) en Frankrijk (Barbizon).

Op het einde der eeuw ziet men de impressionistische l. (Jacob Maris), terwijl van Gogh de meester is van het expressionisme.Lit.: v. Hall, Repertorium (1936, nr. 5021-5055); J. W. v. d. Wetering, Die Entstehung der Niederl. Landschaftmalerei im 16en Jahrh. bis zur Jahrhundertmitte (1935); R. Buscaroli, La Pittura di paesaggio in Italia (1935); R. v. Marle, Iconogr. de l'art profane au M. A. et à la Renaissance (1931, 161).

p. Gerlachus.

< >