Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Landbouwstelsels

betekenis & definitie

Zoolang de bevolking nog geen vaste woonplaatsen had, werd aan den bodem nog weinig arbeid besteed (toendra’s met rendieren in het hooge Noorden, steppen, savannen, prairiën, pampa’s en llano’s elders). Toenemende bevolking, grooter wordende behoeften, het kiezen van vaste woonplaatsen brachten mede het scheuren van een deel van het grasland voor de teelt van graan, omdat daardoor op een zelfde oppervlak meer voedsel gewonnen kon worden. Door uitputting ging de productie van den akker achteruit, een nieuw stuk grasland werd omgebroken, het oude weer aan de natuur overgelaten, die er weer grasland van maakte.

Zoo ontwikkelde zich uit de wilde weiderij het wilde akkerweidebedrijf, nog aanwezig in het ➝ egertensysteem.Geleidelijk breidde de graanbouw zich uit, er werd meer van den bodem geëischt; in streken van nature meer geschikt voor den grasgroei ontwikkelde zich het geregelde akkerweidebedrijf (het land wordt geregeld afwisselend gedurende een bepaald aantal jaren als bouwland en gedurende een bepaald aantal jaren als weiland gebruikt) en de korenbouwerij in slagen, de zgn. slagstelsels. In Denemarken, Zweden, op de betere zandgronden in W. Noord-Brabant rond Roosendaal treft men de geregelde wisselbouwerijen aan, waar dan het grasland bestaat in meerjarige ➝ kunstweiden. Bij de korenbouwerijen in slagen bleef een deel van het land bij voortduring bestemd voor blijvend grasland en een ander deel als uitsluitend bouwland; beide werden afzonderlijk behandeld. Hiertoe hooren:

1° het drieslagstelsel,
2° het verbeterd drieslagstelsel (zie eveneens onder ➝ Drieslagstelsel),
3° het tweeslagstelsel, waarbij braak afwisselde met graan, of althans bij vervanging van de braak door andere gewassen, als: boekweit, haver, aardappelen of veevoedergewassen, deze afwisselden met rogge (Vlaamsche bouwerij) en
4° het eenslagstelsel.

Zoowel uit het akkerweidebedrijf als uit de korenbouwerij in slagen ontwikkelde zich later het ➝ vruchtwisselstelsel (➝ Landbouw, sub Geschiedenis). Het ontstaan van fabrieken ter verwerking van landbouwproducten gaf aanleiding tot een versterkten verbouw dezer producten rond die fabrieken, waarbij dan een min of meer geregelde vruchtopvolging geheel of ten deele op zij gezet werd. Een dgl. industriestelsel vindt men o.a. voor aardappels in de nabijheid van aardappelmeel- of aardappelspiritusfabrieken, voor suikerbieten rond de beetwortelsuikerfabrieken. Het verlaten van een nauwgezet gevolgde, geregelde vruchtwisseling, zooals dat vooral op de betere gronden na 1900 meer en meer plaats had, gaf aanzien aan het zgn. vrije bedrijf, hetwelk, doordat de landbouw zich bij de keuze der te telen gewassen niet zelden in hoofdzaak regelde naar de heerschende marktprijzen en verbouwde wat tijdelijk het meeste opbracht, ontaarde in een speculatief bedrijf. De drang om het benoodigde veevoeder zooveel mogelijk uit eigen bedrijf te winnen, deed vooral op de lichtere gronden den tusschenvrucht- of stoppelvruchtbouw (na een hoofdgewas, bijv. rogge, volgt op denzelfden akker in hetzelfde jaar nog een groenvoedergewas) sterk toenemen. Dewez.

< >