Deze Ned. wet kwam onder het bewind van minister Aalberse tot stand en trad op 1 Mei 1923 in werking. Zij regelt de verplichte ongevallenverzekering van alle arbeiders in dienst van een onderneming, uitoefenende het landbouwbedrijf, het veehoudersbedrijf, het tuinbouwbedrijf, en het boschbouwbedrijf.
De bepalingen, betreffende den aard, den duur en de bedragen der uitkeeringen, komen overeen met het te dien aanzien bepaalde in de Ongevallenwet 1921. De regeling van de uitvoering dezer wet berust echter niet, zooals bij de O.W. 1921 het geval is, uitsluitend bij de Rijksverzekeringsbank (R.V.B.), doch naast dit overheidsorgaan wordt de wet in hoofdzaak uitgevoerd door een 8-tal zgn. Bedrijfsvereenigingen, die gelijkgerechtigd zijn aan de R.V.B. Deze Bedrijfsvereenigingen zijn werkgeversvereenigingen, in wier besturen naast de werkgeversvertegenwoordigers, een gelijk aantal, door den minister aangewezen, arbeidersvertegenwoordigers zitting hebben.
De premiebetaling geschiedt voor de bij de R.V.B. aangesloten ondernemingen volgens het vaste premiestelsel (zulks in afwijking van de premiebetaling bij de O.W. 1921, welke sedert 1 Juli 1935 geschiedt volgens het omslagstelsel); voor de Bedrijfsvereenigingen geldt daarentegen het omslagstelsel.
Het beroep tegen beslissingen der uitvoeringsorganen is voor de bij de R.V.B. aangeslotenen geheel gelijk aan de beroepsprocedure geregeld in de O.W. 1921 en de Beroepswet. Voor de bij de Bedrijfsvereenigingen aangeslotenen zijn voor het beroep in eerste instantie aangewezen een 5-tal Commissies van Scheidslieden. Hooger beroep tegen de beslissingen dezer Commissies staat open bij den Centralen Raad van Beroep te Utrecht. Veraart.