is van Chineeschen oorsprong en neemt in de kunstnijverheid van Oost-Azië een voorname plaats in. Het l. wordt gewoonlijk met versieringsmotieven (geometrische teekeningen, vegetale ornamenten of gestyleerde landschappen) beschilderd; verder kan het nog bewerkt worden met laag-reliëf (door ongelijke toepassing der verschillende laklagen, of door insnijdingen in het lak) en met inlegwerk van paarlemoer, ivoor en metaal (vooral goud en zilver). Voor l. komen in aanmerking kleine gebruiks- en siervoorwerpen (doozen, schalen, kistjes en bussen) uit hout, metaal, papier-maché en vlechtwerk; ook meubelen en deelen der Oost-Aziatische houtconstructies der gebouwen zijn soms gelakt.
Op te merken valt, dat deze zeer decoratieve versieringstechniek tevens het houtwerk uitstekend beschermt tegen den vorm en de wisselende weersinvloeden.Techniek. De ➝ lak wordt met oliën en kleurstoffen gemengd. De meest voorkomende kleuren zijn het zwarte, roode en groene lak alsmede het goud- en zilverlak. Het lak wordt in herhaalde lagen op de voorwerpen gelegd; iedere laag wordt eerst gedroogd, geschuurd en gepolijst, voordat de volgende laag wordt aangebracht.
Geschiedenis.
Alhoewel de laktechniek sedert de Tsjou-periode (ca. 1050-256 v. Chr.) in China bekend is, bleef ons slechts l. uit de Han-dynastie (203 v. Chr.-220 n. Chr.) bewaard. Het merkwaardigste Chin. l. uit den T’ang-tijd (618-907) bevindt zich in den schat van Chosoin te Nara in Japan. Sedert de Soeng-dynastie (960-1279) wordt het l. veel bewerkt met inlegwerk en ingestrooid goud- en zilverpoeder. Het meeste Chin. l. dateert uit de latere perioden (Ming-tijd, Ts’ing-tijd). Het Japansche l. wordt terecht bewonderd om zijn zeer verzorgde techniek en stijlvolle teekening; sedert de 10e eeuw uit China ingevoerd, kwam het in de 17e e. tot hoogen bloei. Japan (sub VII Japansche kunst, E. Lakkunst). Meer kleureffecten zoekt het Indische l.: de provincie Kasjmier is het voornaamste productiecentrum. Het zgn. Koromandellak wordt vervaardigd in de Chineesche provincie Honan. In Azië beoefenen verder Siam, Perzië en Centraal-Azië de lakkunst.
Sedert de 17e eeuw wordt het Oostersche l. (doozen, schermen en vooral meubelen: kabinetten en kisten) in West-Europa ingevoerd. De groote bijval, dien deze ➝ chinoiserieën kenden, leidde in vsch. landen tot Westersche imitatie; zoo gebruikte te Parijs R. Martin (1706-1765) het „vernis martin” om meubelen te lakken. Alhoewel er tegenwoordig nog belangstelling is voor het Oostersch l., heeft dit geen invloed op de W. Europ. kunstnijverheid; de kostbaarheid der grondstoffen, de lastige en tijdroovende techniek, alsmede het gebrek aan traditie, wat bewerking en versiering betreft, bemoeilijken iedere aanpassingspoging.
Lit.: Stephan, Die Lackierkunst der Völker in der Vergangenheit und Gegenwart (1927); Stang, Chinese Lacquer (1926). Zie ook ➝ China (sub Chin. kunst); ➝ Japan (sub Jap. kunst).
V. Herck.