(misschien verband met het vóór-Grieksche labrus, de dubbele bijl, waarvan men o.a. op Creta veelvuldig afb. vond),
1° Gebouw met een niet te overzien aantal gangen en vertrekken. De Egypt. koning Amenephat III liet ca. 2200 v. Chr. een paleis bouwen van ca. 3 000 vertrekken, waarvan men de ruïnen gevonden heeft bij het tegenw. Medinet el Fajoem. Bekend is het l. van Creta, dat door Daedalus zou gebouwd zijn voor den Minotaurus; het ingewikkelde paleis van Cnossus heeft men wel hiervoor aangezien. Tegenw. is l. de benaming voor een dwaaltuin of → doolhof.
Lit.: A. Evans, The Palace of Minos at Knossos (I 1921). W. Vermeulen
2° (Dierk.) Het l. of doolhof vormt met de trommelholte het inwendige → gehoororgaan (zie aldaar, sub A 3°).